Uitspraak 200908966/1/R3


Volledige tekst

200908966/1/R3.
Datum uitspraak: 1 december 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

de raad van de gemeente Bladel,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2009, nr. R2009.060, heeft de raad het bestemmingsplan "Retentiebassins Beemdstraat en Veilig Oord" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen bij faxbericht op 20 november 2009, beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 augustus 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.A. Pasveer, advocaat te 's Hertogenbosch, en de raad, vertegenwoordigd door P.A.M. Stappaerts en T. van Rijssel, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend. Desgevraagd heeft de raad een nader stuk ingediend. [appellant] heeft bij brief van 7 september 2010 hierop een reactie gegeven. Bij brief van 7 oktober 2010 heeft de raad op de reactie van [appellant] gereageerd.

Met toestemming van partijen is afgezien van verdere behandeling van de zaak ter zitting.

2. Overwegingen

2.1. Met het plan wordt beoogd een juridisch-planologsich kader te bieden voor het realiseren van twee retentiebassins in het buitengebied van Bladel, waaronder een bassin ten noorden van de woonwijk Veilig Oord.

2.2. [appellant] komt in beroep tegen het plandeel met de bestemming "Water" dat voorziet in het retentiebassin nabij de straat Veilig Oord, waar hij woont. Hij vreest voor overlast in de vorm van stank en ongedierte, omdat het retentiebassin een opvangbak is van ongezuiverd rioolwater en deze in het plan op 12 m afstand van zijn woning mogelijk wordt gemaakt. Volgens [appellant] heeft de raad hiermee onvoldoende rekening gehouden. [appellant] voert aan dat volgens de "Handleiding Ontwerp Randvoorzieningen II 1995" (hierna: de handleiding) tussen een retentiebassin en een woning een afstand van bij voorkeur minimaal 50 m gehanteerd dient te worden. De raad is volgens [appellant] onvoldoende gemotiveerd hiervan afgeweken.

2.3. De raad stelt zich op het standpunt dat overlast ten gevolge van stank en ongedierte niet is te verwachten omdat het rioolstelsel zodanig is opgezet dat bezinkende bestanddelen veelal in het riool (bergbezinkleiding) achterblijven. Verder zal een afscheider met drijflaagschot worden aangebracht waardoor drijvende en grote delen worden afgevangen en niet in het retentiebassin terecht komen. Na overstort zal het water, zodra er capaciteit is in het rioolsysteem, uit het retentiebassin weer terugstromen in het riool. Onder extreme omstandigheden kan het water hooguit enkele dagen in het bassin blijven staan. Aangezien de vuillast van het overgestroomde water relatief gering is, zal er volgens de raad niet veel geuroverlast ontstaan en zal er geen ongedierte worden aangetrokken. De raad meent dat de situatie zal verbeteren ten opzichte van de bestaande overstort die plaatsvindt op de sloot die direct achter het perceel van [appellant] ligt op 12 m afstand van zijn woning. Verder stelt de raad dat de door de handleiding geadviseerde minimale afstand van 50 m geen eis is. De raad heeft gekeken naar alternatieve locaties, maar heeft vanwege de ligging van het bestaande rioolsysteem gekozen voor de in het plan voorziene locatie, omdat de voorziening voor een goed functioneren op niet te grote afstand van de huidige overstort in het bestaande rioolstelsel moet zijn gelegen.

2.4. In de handleiding staat dat een retentiebassin voor de omgeving onder andere stankoverlast kan veroorzaken en dat - naast andere maatregelen - een afstand tot de bebouwing van ten minste 50 m de voorkeur heeft. De Afdeling overweegt dat die afstand als richtlijn moet worden aangemerkt, waarvan de raad - mits gemotiveerd - kan afwijken. De door de raad gegeven motivering om af te wijken van deze richtlijn en voor de in het plan voorziene locatie te kiezen acht de Afdeling voldoende. Daarbij neemt de Afdeling mede in aanmerking dat op een afstand van ongeveer 70 m van de woning van [appellant] een persleiding van het waterschap aanwezig is waardoor het niet mogelijk is, gelet op de benodigde capaciteit van het retentiebassin, om bij de aanleg van het bassin aan de richtlijn van de handleiding te voldoen. Ter zitting heeft de raad onweersproken gesteld dat het verleggen van deze persleiding op technische bezwaren stuit en bovendien hoge kosten met zich brengt.

2.5. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting ligt het in de bedoeling het retentiebassin en bijbehorende voorzieningen, zoals een ontsluitingsweg dan wel onderhoudspad, te realiseren op een afstand van 26 m vanaf de woning van [appellant]. Gelet hierop en gelet op het gehanteerde rioolsysteem, waarbij voorgezuiverd rioolwater in het retentiebassin terecht komt, is stankoverlast dan wel overlast van ongedierte niet te verwachten. Zelfs indien desondanks rekening moet worden gehouden met de kans dat deze hinder zich voordoet, is de Afdeling van oordeel dat de raad aan het belang dat met het plan wordt beoogd om overstort van vervuild rioolwater in het milieu te voorkomen, in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen dan aan het belang van het uitsluiten van de kans op het zich voordoen van bedoelde hinder van tijdelijke aard.

2.6. Nu het plan de aanleg van het retentiebassin met bijbehorende voorziening mogelijk maakt op een afstand van 16 m van de woning van [appellant] en de raad ter zitting heeft erkend dat bedoelde strook grond van 10 m breed hiervoor niet noodzakelijk is, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan wat betreft deze strook grond strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voor het overige is het standpunt van de raad niet onredelijk dat het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening te worden vernietigd.

2.7. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Bladel van 24 september 2009, nr. R2009.060, voor zover het betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Water" dat nader is aangegeven op de bij deze uitspraak behorende, gewaarmerkte kaart;

III. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Bladel tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.092,50 (zegge: duizendtweeënnegentig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. gelast dat de raad van de gemeente Bladel aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van staat.

w.g. Van Buuren w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2010

177-661.