Uitspraak 201003853/1/H1


Volledige tekst

201003853/1/H1.
Datum uitspraak: 1 december 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 maart 2010 in zaak nr. 09/2594 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Katwijk.

1. Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2008 heeft het college aan [vergunninghouder] een sloopvergunning verleend voor het verwijderen van een asbesthoudend plafond uit het pand op het perceel [locatie] te Katwijk (hierna: het perceel).

Bij besluit van 20 februari 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 10 maart 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 april 2010, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 oktober 2010, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. D.O. Bogers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Met instemming van het college heeft [appellant] ter zitting nadere stukken overgelegd.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 8.1.1, eerste lid, van de Bouwverordening van de gemeente Katwijk (hierna: de Bouwverordening) is het verboden bouwwerken, standplaatsen en woonwagens daaronder begrepen, te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning).

In artikel 8.1.2 zijn - kort weergegeven - de vereisten opgenomen waaraan een aanvraag sloopvergunning dient te voldoen.

Ingevolge artikel 8.1.6. moet een sloopvergunning worden geweigerd indien:

a. de veiligheid tijdens het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd;

b. de bescherming van nabijgelegen bouwwerken in verband met het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd;

c. een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of een gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend;

d. een vergunning ingevolge een leefmilieuverordening op grond van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing is vereist en deze niet is verleend;

e. een aanlegvergunning op grond van het bestemmingsplan of op grond van een voorbereidingsbesluit is vereist en deze niet is verleend.

2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat door hem niet is aangetoond dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld bij het verlenen van de sloopvergunning. Daartoe voert hij aan dat hij voldoende heeft aangetoond dat het college heeft gehandeld in strijd met de in het Asbestverwijderingbesluit 2005 opgenomen procedure voor de verwijdering van asbest. Voorts stelt hij dat de aanvraag om sloopvergunning incompleet was, een melding ontbrak en van een zorgvuldige toetsing geen sprake is geweest. Verder zijn volgens [appellant] de sloopwerkzaamheden op een onzorgvuldige wijze uitgevoerd en heeft het college ten tijde van het verwijderen van de asbesthoudende plafondplaten geen toezicht uitgeoefend.

2.2.1. Ter zitting heeft het college bevestigd dat de uitvoering van de sloopwerkzaamheden op het perceel op een onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Dit leidt evenwel niet tot gegrondverklaring van het hoger beroep, nu deze gronden niet betrekking hebben op de verlening van de sloopvergunning, doch veeleer op de uitvoering daarvan. Deze is in deze procedure niet aan de orde.

2.2.2. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de sloopvergunning van 31 oktober 2008 op onjuiste inhoudelijke en feitelijke wijze tot stand is gekomen. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de aanvraag om sloopvergunning incompleet was, faalt. Mede gelet op het bij aanvraag overgelegde asbestinventarisatierapport en het asbestwerkplan, is niet aannemelijk gemaakt dat niet aan de in artikel 8.1.2 van de Bouwverordening vermelde vereisten voor het indienen van een aanvraag is voldaan. De rechtbank heeft voorts terecht en op goede gronden overwogen dat het feit dat het college binnen een zeer kort tijdbestek een sloopvergunning heeft afgegeven, niet betekent dat de procedure over de verlening van de gevraagde sloopvergunning niet zorgvuldig is geweest. Ook anderszins is niet gebleken dat het college bij de verlening van de gevraagde sloopvergunning onzorgvuldig heeft gehandeld.

Het betoog faalt.

2.2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 14 december 2005 in zaak nrs. 200502035/1 en 200502104/1 kan en moet een sloopvergunning alleen dan worden geweigerd, indien zich één van de in artikel 8.1.6. van de Bouwverordening genoemde weigeringsgronden voordoet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat zich geen weigeringsgronden als hier bedoeld voordeden. Artikel 8.1.6 van de Bouwverordening, noch enige andere bepaling, staat er aan in de weg dat een sloopvergunning wordt verleend ten behoeve van een project, ter uitvoering waarvan reeds sloopwerkzaamheden zijn uitgevoerd. Voorts is niet aannemelijk geworden dat de veiligheid tijdens het slopen alsmede de bescherming van bouwwerken onvoldoende is gewaarborgd. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college gehouden was de sloopvergunning te verlenen.

Het betoog faalt.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.

w.g. Troostwijk w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2010

374-669.