Uitspraak 201005990/1/H3


Volledige tekst

201005990/1/H3.
Datum uitspraak: 1 december 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

1. de stichting Stichting Belangenbehartiging Bewoners en Ondernemers Oud-Zuid, gevestigd te Amsterdam (hierna: de stichting)
2. [appellanten sub 2] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), beiden wonend te Amsterdam,
3. [appellant sub 3] en anderen, allen wonend te Amsterdam,
appellanten

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 mei 2010 in zaak nr. 08/2246 in het geding tussen:

de stichting, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen

en

het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid, thans stadsdeel Zuid.

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2007 heeft het dagelijks bestuur aan de stichting Woningstichting Eigen Haard (hierna: de woningstichting) vergunning verleend voor het splitsen van een aantal panden in appartementsrechten.

Bij besluit van 31 oktober 2007 heeft het dagelijks bestuur de door anderen dan de stichting gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.

Bij besluit van 23 april 2008 heeft het dagelijks bestuur het door de stichting tegen het besluit van 22 juni 2007 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 12 mei 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de stichting, mede namens [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen, bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 juni 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 18 juli 2010.

Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2010, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. R. Nomden, werkzaam bij het stadsdeel, is verschenen.
Voorts is ter zitting de woningstichting, vertegenwoordigd door mr. H. Slaar, advocaat te Amsterdam, en [gemachtigde], gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), wordt het recht van een ieder op leven beschermd door de wet. Niemand mag opzettelijk van het leven worden beroofd, behoudens door de tenuitvoerlegging van een gerechtelijk vonnis wegens een misdrijf waarvoor de wet in de doodstraf voorziet.

Ingevolge artikel 6, eerste lid, eerste volzin, heeft een ieder bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld.

Ingevolge artikel 8, eerste lid, heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

2.2. De stichting heeft bij de rechtbank beroep ingesteld, mede namens [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen. De rechtbank heeft het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij eerst bij het aanvullen van de gronden, en daarmee te laat, beroep heeft ingesteld en niet is gebleken van redenen die overschrijding van de termijn voor het instellen van beroep verschoonbaar maakt. De rechtbank heeft voorts het beroep van [appellant sub 3] en anderen niet-ontvankelijk verklaard omdat het verlenen van de splitsingsvergunning geen invloed heeft op hun woonsituatie en zij daarom geen belanghebbende zijn.

2.3. De Afdeling begrijpt het hoger-beroepschrift van de stichting en [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen zo, dat [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen opkomen tegen de niet-ontvankelijkverklaring van hun beroepen en dat de stichting opkomt tegen de ongegrondverklaring van het door haar ingestelde beroep.

2.4. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte hun beroepen niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens hen zijn zij wel belanghebbende bij het verlenen van de splitsingsvergunning.

2.4.1. Vaststaat dat [appellant sub 2] niet tijdig beroep heeft ingesteld. Evenmin zijn redenen aangevoerd op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat de overschrijding van de termijn voor het instellen van beroep door [appellant sub 2] verschoonbaar moet worden geacht. Daarom heeft de rechtbank terecht het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk verklaard.

[appellant sub 3] en anderen zijn geen belanghebbenden bij het besluit van het dagelijks bestuur van 23 april 2008, omdat dat besluit niet ziet op het door hen gemaakte bezwaar. Hun bezwaren tegen het besluit van 22 juni 2007 zijn reeds bij besluit van 31 oktober 2007 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Nu zij echter terecht het beroep van [appellant sub 3] en anderen niet-ontvankelijk heeft verklaard, leidt dit slechts tot verbetering van de gronden van de aangevallen uitspraak.

Het betoog faalt.

2.5. De stichting betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het verlenen van de splitsingsvergunning in strijd is met de artikelen 2, 6 en 8 van het EVRM. Volgens haar wordt door het bij de rechtbank bestreden besluit het recht op leven en het recht op privacy van de huurders van de betreffende panden geschaad. Daarnaast is in de uitspraken van de rechtbank van 30 oktober 2009 in zaak nrs. 07/4878, 07/4877 en 07/4879 artikel 6 van het EVRM geschonden. Die zaken dienen daarom bij deze zaak te worden betrokken.

2.5.1. Het betoog dat de uitspraken van de rechtbank in de zaken nrs. 07/4877, 07/4878 en 07/4879 bij de nu voorliggende zaak dienen te worden betrokken omdat daarin artikel 6 van het EVRM is geschonden faalt. Op het hoger beroep tegen de uitspraak met nr. 07/4877 is door de Afdeling uitspraak gedaan op 19 mei 2010 in zaak nr. 200909758/1/H3 en op het hoger beroep tegen de uitspraak met nr. 07/4879 op 12 mei 2010 in zaak nr. 200909582/1/H3. Voorts is tegen de uitspraak met nr. 07/4878 geen hoger beroep ingesteld, zodat die zaak reeds daarom niet bij de behandeling van het nu voorliggende hoger beroep betrokken kan worden.

Het betoog dat de rechtbank heeft miskend dat met het verlenen van de splitsingsvergunning de artikelen 2, 6 en 8 van het EVRM worden geschonden, faalt eveneens. Zoals de Afdeling in de eerdergenoemde uitspraak van 12 mei 2010 heeft overwogen, raakt het splitsen van het pand niet het recht op leven als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het EVRM. Voorts eerbiedigt de splitsingsvergunning het in artikel 8 van het EVRM gewaarborgde recht van de huurders van de woningen. Daarom is geen inbreuk gepleegd op de in de artikelen 2, eerste lid, en 8 van het EVRM vervatte rechten. De Afdeling gaat voorbij aan het betoog dat artikel 6 van het EVRM is geschonden, nu de stichting dit standpunt op geen enkele wijze heeft onderbouwd.

2.5.2. Anders dan de stichting betoogt, heeft de rechtbank terecht dat deel van haar betoog dat ziet op het beleid van de woningcorporaties, -verenigingen en -stichtingen buiten beschouwing gelaten. Dit beleid ligt niet aan het bij de rechtbank bestreden besluit ten grondslag en kan daarom niet bij de beoordeling ervan worden betrokken. Het betoog van de stichting over de door woningbouwvereniging De Dageraad ingediende aanvraag voor een splitsingsvergunning voor 800 woningen is eveneens terecht door de rechtbank buiten beschouwing gelaten, nu slechts de mogelijk verleende vergunningen op die aanvraag door de bestuursrechter kunnen worden getoetst.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van staat.

w.g. Vlasblom w.g. Van Hardeveld
Voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2010

312-622.