Uitspraak 200908622/1/R3


Volledige tekst

200908622/1/R3.
Datum uitspraak: 17 november 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],

en

de raad van de gemeente Leudal,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 1 september 2009 heeft de raad van de gemeente Leudal het bestemmingsplan "Bedrijfslocaties Jagersweg te Haelen" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 november 2009, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 november 2009, beroep ingesteld.
[appellant sub 1] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 8 december 2009. [appellant sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 7 december 2009.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juli 2010, waar [appellant sub 1], bijgestaan door M.G. Rosenbrand en mr. Th.J.H.M. Linssen, advocaat te Tilburg, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. A. Vinkenborg, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door mr. L. Janssen en drs. P. van Doorn, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is daar als belanghebbende gehoord [metaalhandel], vertegenwoordigd door [appellant sub 1].

2. Overwegingen

2.1. Het plan voorziet in een bestemming ten behoeve van twee metaalbewerkende bedrijven aan de Jagersweg en in maximaal zes bedrijfswoningen.

2.2. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] richten zich tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Bedrijf" dat betrekking heeft op gronden van [appellant sub 1] aan de [locatie 1] die hij gebruikt ten behoeve van zijn metaalhandel, tegenover drie voorziene bedrijfswoningen van [appellant sub 1] aan de [locatie 2, 3 en 4]. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] betogen dat het onderzoek naar de geluidsemissie van [metaalhandel] op de bedrijfswoningen gebreken vertoont. In dit verband baseren zij zich op het rapport "Second opinion akoestisch onderzoek bouwplannen Jagersweg te Haelen" (Grontmij, 17 juni 2010). Voorts voeren zij aan dat onbekend is of hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting zijn aangevraagd.

2.2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat uit het ten behoeve van het plan verrichte akoestisch onderzoek is gebleken dat de bedrijvigheid van [metaalhandel] niet leidt tot een overschrijding van de maximaal toelaatbare geluidsbelasting op de bedrijfswoningen.

2.2.2. Ten behoeve van het plan is akoestisch onderzoek verricht, waarvan de resultaten zijn vervat in het rapport "Akoestisch onderzoek bouwplannen Jagersweg te Haelen" (Oranjewoud, april 2009) en in het rapport "Akoestisch onderzoek [metaalhandel], [locatie 1] te [plaats]" (Oranjewoud, april 2009).

In het laatstgenoemde rapport zijn de resultaten weergegeven van onderzoek naar de geluidsbelasting die als gevolg van [metaalhandel] optreedt ter plaatse van onder meer de nieuwe bedrijfswoningen aan de [locatie 2, 3 en 4]. Volgens dit rapport is [metaalhandel] ruimtelijk inpasbaar, waarbij een acceptabel leefklimaat voor de woningen op het bedrijventerrein is te waarborgen.

2.2.3. In het door [appellant sub 2] en [appellant sub 1] overgelegde rapport van 17 juni 2010 staat dat bij de uitgevoerde berekeningen van het industrielawaai afkomstig van [metaalhandel] is uitgegaan van de toekomstige situatie, waarin op de grens van het perceel van [appellant sub 1] een nieuwe loods is geprojecteerd met een lengte van 50 m, een breedte van 20 m en een hoogte van 5 m. Voorts is volgens dit rapport rekening gehouden met een afscherming van het terrein die in hoogte varieert van 4 m tot 8 m. Omdat het toekomstige ontwikkelingen betreft waarvan onzeker is of deze plaatsvinden, dienen de geluidsberekeningen volgens het rapport te worden uitgevoerd zonder dat met die ontwikkelingen rekening wordt gehouden.

2.2.4. In voornoemd rapport "Akoestisch onderzoek [metaalhandel], [locatie 1] te [plaats]" staat dat voor de berekeningen een hoogte van de bedrijfsloods van 5 m is aangehouden. In bijlage 2 bij het rapport, in welke bijlage de in het rekenmodel gebruikte invoergegevens zijn weergegeven, is in de tabel met gebouwen van [appellant sub 1] voorts een nieuwe loods vermeld met afmetingen van 20 m bij 50 m en een hoogte van 5 m. Verder staat in het rapport onder meer dat de keerwanden op de inrichtingsgrens als geluidsreflecterend zijn beschouwd, waarbij de hoogte langs de grens met [appellant sub 1] 8 m bedraagt en langs de overige zijden 4 m. In zoverre bevestigt het rapport dat de door [appellant sub 2] en [appellant sub 1] gestelde uitgangspunten zijn gehanteerd.

Ter zitting heeft de raad naar voren gebracht dat het plan ruimte biedt voor de bouw van een loods en afschermingen op de perceelsgrens en dat daarmee de geluidsbelasting vanwege de inrichting van [appellant sub 1] binnen de maximaal te stellen grenswaarden voor woningen op een bedrijventerrein kunnen blijven. Door middel van een revisievergunning zal de nieuwe situatie formeel nog gelegaliseerd moeten worden, waarbij de maximaal te stellen grenswaarden bij woningen leidend zullen zijn, aldus de raad ter zitting.

Het ter zitting naar voren gebrachte standpunt van de raad laat onverlet dat niet is gewaarborgd dat de bedrijfsloods en de terreinafscherming waarmee rekening is gehouden in het ten behoeve van het plan verrichte akoestisch onderzoek zullen worden opgericht. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] hebben aannemelijk gemaakt dat sprake zal zijn van een hogere geluidsbelasting op de bedrijfswoningen aan de [locatie 2, 3 en 4] indien de terreinafscherming en de bedrijfsloods op de grens van het perceel van [metaalhandel] niet worden gebouwd. Bij het ten behoeve van het plan verrichte akoestisch onderzoek is met die mogelijkheid evenwel geen rekening gehouden. In zoverre is bij dat onderzoek ten onrechte niet uitgegaan van de maximale mogelijkheden van het plan.

Het betoog slaagt.

Het voorgaande klemt temeer nu ter zitting is gebleken dat de vereiste besluiten tot vaststelling van hogere grenswaarden voor de woningen aan de [locatie 2, 3 en 4] nog niet zijn genomen. Als gevolg hiervan dienen voor deze woningen de waarden in acht te worden genomen die ingevolge artikel 76, eerste lid, in samenhang met artikel 82, eerste lid, van de Wet geluidhinder en ingevolge artikel 4.1, eerste lid, in samenhang met artikel 4.9, eerste lid, van het Besluit geluidhinder als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt. Vaststaat dat deze waarden volgens het verrichte akoestisch onderzoek worden overschreden.

2.3. [appellant sub 1] betoogt daarnaast dat de raad ten onrechte de bestemming "Verkeer" heeft toegekend aan het perceel met het kadastrale nummer […], welk perceel hij gebruikt voor de opslag van containers ten behoeve van zijn metaalhandel aan de [locatie 5], naast [metaalhandel]. In dit verband voert hij aan dat in het kader van een eerder opgestarte vrijstellingsprocedure van de zijde van de voormalige gemeente Haelen, thans gemeente Leudal, is ingestemd met het gebruik van de gronden voor bedrijfsdoeleinden. Voorts heeft hij er op gewezen dat over het eigendom van de gronden nog een privaatrechtelijke procedure loopt. Volgens [appellant sub 1] zijn de gronden, anders dan de raad stelt, niet nodig voor de ontsluiting van [metaalhandel].

2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat ten behoeve van een nadien stopgezette vrijstellingsprocedure op 13 november 2006 een besluit is genomen waarin de raad van de voormalige gemeente Haelen heeft verklaard dat een vrijstellingsprocedure wordt voorbereid voor het bedrijventerrein aan de Jagersweg waar woningen en bedrijven gevestigd zijn. De raad heeft toegelicht dat op de kaart bij het besluit een heel ruim gebied is weergegeven, waaronder niet alleen voornoemd perceel nummer […], binnen welk gebied ook agrarische gronden vallen. Uit deze kaart valt volgens de raad dan ook niet af te leiden dat aan de gronden een bedrijfsbestemming zou worden toegekend. Volgens de raad is uit berekeningen van de bochtstralen van grote vrachtwagens gebleken dat de verkeersbestemming voor deze gronden nodig is voor de ontsluiting van de gronden van [metaalhandel] voor zwaar vrachtverkeer.

2.3.2. Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat [appellant sub 1], de hiervoor weergegeven toelichting van de raad op de in het verleden aangevangen vrijstellingsprocedure in aanmerking genomen, niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad in rechte te honoreren verwachtingen zijn gewekt dat het plan in een bedrijfsbestemming voor perceel nummer [...] zou voorzien. Het betoog van [appellant sub 1] geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan op dit punt in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft vastgesteld.

2.3.3. Volgens [appellant sub 1] blijkt uit het rapport "Rijcurvesimulatie [bedrijf]" (Grontmij, 21 juni 2010) op grond van de uitgevoerde rijcurvesimulatie dat slechts een maximale oppervlakte van ongeveer 11 m² van het perceel nummer [...] is benodigd om de weegbrug van [metaalhandel] te bereiken. Volgens het rapport van Grontmij vormt de locatie van de weegbrug dicht tegen de Jagersweg wel een probleem omdat daardoor slechts een minimale opstelruimte voor wachtende voertuigen tussen de weegbrug van [metaalhandel] en de Jagersweg aanwezig is. In het rapport staat verder dat hierdoor de kans groot is dat vrachtwagencombinaties of andere voertuigtypen moeten wachten voor de weegbrug, waardoor de Jagersweg geblokkeerd zal worden omdat de wegbreedte ontoereikend is. Volgens het rapport heeft dit een verminderde bereikbaarheid van het verkeer van en naar [bedrijf] tot gevolg. Daarom wordt in het rapport aanbevolen dat de weegbrug van [metaalhandel] verder op het terrein wordt geplaatst, zodat wachtende voertuigen voor deze weegbrug de Jagersweg niet zullen blokkeren.

2.3.3.1. In de notitie "Ontsluiting bedrijfslocaties Haelen" (Oranjewoud, 25 juli 2007) staat dat gronden die nu worden gebruikt als opslagruimte voor containers nodig zijn als verkeersruimte om [appellant sub 1] een goede bereikbaarheid te bieden. Volgens deze notitie is er in de voorziene situatie voldoende ruimte om elkaar te passeren en eventueel te wachten op een vrachtwagen die van één van de twee terreinen afkomt.

2.3.3.2. In de notitie "Ontsluiting bedrijfslocaties Haelen" is de ligging van de weegbrug van [metaalhandel] nabij de Jagersweg tot uitgangspunt genomen bij het onderzoek naar de verkeerssituatie op de Jagersweg, terwijl dat niet het geval is in het rapport "Rijcurvesimulatie [bedrijf]". Aannemelijk is dat, uitgaande van de ligging van de weegbrug van [metaalhandel] nabij de Jagersweg, de gronden met het kadastrale nummer [...] die nu worden gebruikt als opslagruimte voor containers nodig zijn als verkeersruimte om [bedrijf] een goede bereikbaarheid te bieden. Voorts is aannemelijk dat bij verplaatsing van deze weegbrug naar de achterzijde van het terrein van [metaalhandel] minder verkeersruimte benodigd is, zodat ruimte ontstaat voor bedrijfsmatig gebruik van de gronden met het kadastrale nummer [...].

De raad heeft bij zijn besluit tot vaststelling van het plan een afweging gemaakt tussen het belang van [metaalhandel] bij behoud van de mogelijkheid voor een weegbrug nabij de Jagersweg en het belang van [appellant sub 1] om de gronden met het kadastrale nummer [...] te gebruiken voor de opslag van containers. De raad heeft op dit punt een groter gewicht toegekend aan de belangen van [metaalhandel], waarbij hij in aanmerking heeft genomen dat de gronden met het kadastrale nummer [...] thans niet in eigendom zijn bij [appellant sub 1] maar bij Rijkswaterstaat en dat ook het voorheen geldende plan bedrijvigheid ter plaatse niet toeliet. Gelet op het voorgaande acht de Afdeling de door de raad gemaakte belangenafweging niet onredelijk. Voor zover [appellant sub 1] onder verwijzing naar de lopende privaatrechtelijke procedure over de gronden betoogt dat de uitvoerbaarheid van het plan niet is gewaarborgd, overweegt de Afdeling dat de raad hierin geen aanleiding heeft hoeven zien om aan de gronden geen verkeersbestemming toe te kennen. Ter zitting heeft de raad in dit verband verklaard dat zo nodig tegen het bedrijfsmatig gebruik van het perceel voor de opslag van containers handhavend zal worden opgetreden en dat hij bereid is tot onteigening van de gronden over te gaan, indien de uitkomst van de lopende privaatrechtelijke procedure dat in de toekomst nodig mocht maken.

Het aangevoerde geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid ervoor heeft kunnen kiezen om niet tegemoet te komen aan de wens van [appellant sub 1] om ten behoeve van de gronden in het plan een bedrijfsbestemming op te nemen, maar om daaraan de bestemming "Verkeer" toe te kennen. Nu er volgens de notitie voldoende passeerruimte voor vrachtwagens zal zijn, geeft het aangevoerde evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid ervan heeft kunnen uitgaan dat in de voorziene situatie sprake zal zijn van een onevenredige achteruitgang van de bereikbaarheid van het bedrijf van [appellant sub 1].

2.4. [appellant sub 1] betoogt voorts dat onvoldoende duidelijk is wat wordt verstaan onder de volgens het plan op zijn gronden toegestane ondergeschikte detailhandel.

2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het bij ondergeschikte detailhandel gaat om een activiteit die is gerelateerd aan de hoofdbestemming en die eveneens mag worden uitgevoerd, maar die een ondergeschikt karakter dient te houden en niet als zelfstandige activiteit mag worden uitgevoerd.

2.4.2. Ingevolge artikel 3.1 van de planregels, voor zover thans van belang, zijn de als "Bedrijf" aangegeven gronden bestemd voor bedrijfsdoeleinden ten behoeve van de overige metaalbewerkende industrie voor zover deze voorkomen in de categorieën 3.1 en 3.2 (SBI-code 2852) van de bij dit plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, met de aan deze bedrijfsdoeleinden ondergeschikte detailhandel.

Ingevolge artikel 7, vijfde lid, aanhef en onder 5, van de planregels wordt onder strijdig gebruik niet verstaan het uitoefenen van detailhandel voor zover dit een normaal en ondergeschikt bestanddeel uitmaakt van de totale bedrijfsuitoefening, zoals ingevolge de regels is toegestaan.

2.4.3. Nu uit het hiervoor weergegeven deel van de planregels volgt dat op gronden met de bestemming "Bedrijf" detailhandel is toegestaan voor zover deze ondergeschikt is aan de ter plaatse toegestane overige metaalbewerkende industrie heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat uit de planregels voldoende duidelijk blijkt in hoeverre detailhandel op gronden met een bedrijfsbestemming is toegestaan, zodat op dit punt van rechtsonzekerheid geen sprake is.

Het betoog faalt.

2.5. [appellant sub 1] betoogt dat het plan hem ten onrechte niet de mogelijkheid biedt om bedrijfswoningen met een maximale inhoud van 900 m³ te realiseren. Daarnaast zou het maximale bebouwingspercentage niet moeten worden gesteld op 30% van het aangegeven bestemmingsvlak, maar op 60%, zo voert [appellant sub 1] aan.

2.5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in dit verband is aangesloten bij de standaard bouwvoorschriften en maatvoering zoals die gelden voor bedrijfswoningen in de omgeving, zodat de bouwregels ruimschoots voldoen.

2.5.2. Het plan voorziet op gronden van [appellant sub 1] in een bouwmogelijkheid voor drie bedrijfswoningen met een maximale inhoud van 650 m³ per woning, waarbij maximaal 30% van het bestemmingsvlak mag worden bebouwd.

De enkele wens van [appellant sub 1] om grotere woningen te kunnen oprichten geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij het bepalen van de toegestane afmetingen voor bedrijfswoningen niet in redelijkheid heeft kunnen aansluiten bij de geldende bebouwingsmogelijkheden voor bedrijfswoningen in de omgeving.

Het betoog faalt.

2.6. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid voor zover daarbij het plandeel met de bestemming "Bedrijf", voor zover dat betrekking heeft op de gronden van [appellant sub 1] waarop geen bedrijfswoningen zijn toegestaan, is vastgesteld. Het beroep van [appellant sub 2] is geheel, en het beroep van [appellant sub 1] in zoverre, gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.

In hetgeen [appellant sub 1] voor het overige heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voor het overige, voor zover door hen bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellant sub 1] is in zoverre ongegrond.

2.7. De raad dient op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] geheel, en het beroep van [appellant sub 1], gedeeltelijk, gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Leudal van 1 september 2009, voor zover hij daarbij het plandeel met de bestemming "Bedrijf", voor zover dat betrekking heeft op de gronden van [appellant sub 1] waarop geen bedrijfswoningen zijn toegestaan, heeft vastgesteld;

III. verklaart het beroep van [appellant sub 1], voor het overige ongegrond;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Leudal tot vergoeding van bij [appellant sub 1], in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

veroordeelt de raad van de gemeente Leudal tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.274,00 (zegge: drieduizend tweehonderdvierenzeventig euro), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. gelast dat de raad van de gemeente Leudal aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor [appellant sub 1], en € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 2], vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.G.C. Wiebenga, voorzitter, en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, ambtenaar van Staat.

w.g. Wiebenga w.g. Van Steenbergen
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2010

528.