Uitspraak 201007511/1/R1 en 201007511/2/R1


Volledige tekst

201007511/1/R1 201007511/2/R1.
Datum uitspraak: 29 oktober 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op de beroepen, in het geding tussen:

1. [appellante sub 1], gevestigd te [plaats], waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B],
2. [appellant sub 2A] en anderen, wonend te [woonplaats],

en

de raad van de gemeente Enkhuizen,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 11 mei 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Enkhuizen -gezondheidscentrum Molenweg" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 augustus 2010, en [appellant sub 2A] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 augustus 2010, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld, hebben [appellante sub 1] en [appellant sub 2A] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 17 augustus 2010 heeft [appellante sub 1] de gronden van het beroep en het verzoek aangevuld.

R&V Projectontwikkeling B.V. heeft een nader stuk ingediend.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 28 september 2010, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door mr. R.J. van Rijn, [appellant sub 2A] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant sub 2B], en de raad, vertegenwoordigd door drs. A.H. van der Herberg, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar als partij gehoord R&V Projectontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door mr. J.J. de Boer, advocaat te Hoorn, en Stichting Woondiensten Enkhuizen, eveneens vertegenwoordigd door mr. J.J. de Boer, voornoemd.

Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2. Overwegingen

2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2.2. Het plan maakt de bouw van een gezondheidscentrum mogelijk op de locatie waar voorheen een postkantoor was gevestigd, in de binnenstad van Enkhuizen. [appellant sub 2C] woont aan de [locatie 1], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] wonen aan de [locatie 2] en [vennoot A] en [vennoot B] oefenen aan de [locatie 3] een adviesbureau uit. Zij stellen dat hun woon- en leefklimaat ernstig wordt aangetast als gevolg van het plan. Zij vrezen met name voor schaduwwerking, aantasting privacy en waardevermindering van hun panden als gevolg van het voorziene gezondheidscentrum en voor stank- en geluidsoverlast vanwege het parkeren van auto’s op het terrein van het gezondheidscentrum. Zij hebben een alternatief plan voorgesteld waarbij een deel van de bebouwing 5 meter in westelijke richting wordt verplaatst waardoor deze verder van hun percelen komt te liggen.

2.3. Het postkantoor had een maximale bouwhoogte van ongeveer 3,5 meter. De afstand tussen die bebouwing en de achterste grens van onder meer het perceel [locatie 1] bedroeg ongeveer 1 meter. Het plan maakt ter plaatse bebouwing mogelijk met een maximale goothoogte van 7 meter en een maximale bouwhoogte van 8 meter. Aan de zuidzijde van de woningen aan de Molenweg, waar thans geen bebouwing aanwezig is, maakt het plan bebouwing mogelijk met een maximale goot- en bouwhoogte van onderscheidenlijk 8 en 11 meter. Uit het rapport Schaduwtekeningen gezondheidscentrum "Diligence", opgesteld door R&V Projectontwikkeling B.V., volgt dat de voorziene bebouwing in het bijzonder ten aanzien van perceel [locatie 1] zal leiden tot schaduwhinder in met name de maanden oktober tot en met februari. De raad erkent dat vanwege de hogere bebouwing de bezonning van de percelen van appellanten evident minder zal zijn, waardoor de verblijfskwaliteit van de percelen duidelijk zal afnemen. De raad acht de hogere bebouwing vanuit ruimtelijk oogpunt evenwel aanvaardbaar, aangezien de in het vorige bestemmingsplan "Centrum" toegestane, maar niet gerealiseerde, bouwhoogte niet wordt overschreden. Op grond van dat plan zou derhalve reeds een bouwwerk kunnen worden opgericht met vergelijkbare schaduw- en zichthinder als gevolg, aldus de raad. Ter bescherming van de privacy van zowel de bewoners van de Molenweg als de gebruikers van het gezondheidscentrum zal de gevel worden voorzien van ondoorzichtige beglazing, aldus de raad.

2.4. Het vorige plan bood de mogelijkheid om op korte afstand van de percelen van appellanten een gebouw te realiseren met een maximale goothoogte van 8 meter en een minimale nokhoogte van 13 meter. Vast staat dat een gebouw van deze omvang nimmer ter plaatse is gerealiseerd. Het postkantoor had een maximale bouwhoogte van ongeveer 3,5 meter. Realisering van het plan zal derhalve feitelijk een aanzienlijke vermindering van de bezonning van de percelen van appellanten met zich brengen, in het bijzonder ten aanzien van perceel [locatie 1], zoals uiteengezet onder 2.3. De voorzitter is van oordeel dat de raad diens standpunt dat het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van appellanten, niet enkel heeft kunnen baseren op de omstandigheid dat het vorige plan voorzag in een vergelijkbare bouwmogelijkheid ter plaatse. Bij de beoordeling van de planologische aanvaardbaarheid van een beoogde ontwikkeling dient, naast de mogelijkheden van het vorige plan, tevens rekening te worden gehouden met de bestaande situatie en de belangen van de omwonenden. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt niet dat de raad deze aspecten in de besluitvorming heeft betrokken.

Gelet op het vorenstaande is de voorzitter van oordeel dat onvoldoende is gemotiveerd dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Hierbij betrekt de voorzitter dat bij de vaststelling van het plan een amendement is aangenomen, inhoudende dat aan de planregels een wijzigingsbevoegdheid wordt toegevoegd die voorziet in de bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders het plan in die zin te wijzigen dat het deel van het bouwvlak dat grenst aan de percelen van onder meer [appellant sub 2A] en anderen 5 meter in westelijke richting wordt verplaatst. In de toelichting op het amendement staat, voor zover thans van belang, dat het maatschappelijk belang van de realisering van het gezondheidscentrum aan de Molenweg groot is en dat het hiervoor in voorbereiding zijnde bouwplan op diverse punten een ruimtelijke verbetering betekent ten opzichte van de huidige situatie en het geldende bestemmingsplan. Echter, niet ontkend kan worden dat het plan wat betreft de ruimtelijke kwaliteit ook enkele nadelen in zich heeft ten opzichte van de bestaande situatie. Deze nadelen projecteren zich geheel op de woningen aan de Molenweg. Pal op de achtererven van deze woningen zal bij realisering van het nieuwe bestemmingsplan, zoals dat nu wordt voorgesteld, aanzienlijk meer bebouwing worden gerealiseerd dan thans feitelijk aanwezig is. De raad is, aldus de toelichting op het amendement, gehouden bij het nemen van een besluit alle belangen zorgvuldig af te wegen. Daarbij geldt dat de voor één of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Door de bewoners van de Molenweg is in dit verband verzocht om het achter hun woningen geprojecteerde bouwvlak 5 meter naar achteren te verplaatsen, zodat de hoge bebouwing iets verder van hun woningen af komt te staan. Kijkend naar de omgeving en de indeling van de bouwlocatie, worden met dit voorstel de ruimtelijke gevolgen van de komst van het gezondheidscentrum eerlijk(er) gedeeld. Met dit amendement wordt daarom in het nieuwe bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen waardoor het mogelijk wordt het bouwvlak te verschuiven. Bij de uitwerking van het bouwplan blijft het daardoor mogelijk als gemeentebestuur bij de realisering van het gezondheidscentrum ruimtelijk een iets andere afweging te maken, aldus de toelichting.

Het vorenstaande doet naar het oordeel van de voorzitter afbreuk aan het betoog van de raad dat het plan op zichzelf, zonder toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening en draagt derhalve bij aan het oordeel dat onvoldoende is gemotiveerd dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Uit het vorenstaande volgt dat het plan niet berust op een deugdelijke motivering. De beroepen zijn gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.

De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

2.5. De raad dient ten aanzien van [appellante sub 1] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Wat betreft de kosten die zijn gemaakt voor een aan [appellante sub 1] uitgebracht deskundigenrapport overweegt de voorzitter dat de kosten van een deskundige redelijkerwijs zijn gemaakt indien het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Gelet op de omvang van het deskundigenrapport ziet de voorzitter aanleiding om in de berekening van de vergoeding van de kosten daarvoor uit te gaan van een aantal aan het opstellen van het rapport bestede uren van zestien.

Ten aanzien van [appellant sub 2A] en anderen is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

3. Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen van [appellante sub 1] en van [appellant sub 2A] en anderen gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Enkhuizen van 11 mei 2010 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Enkhuizen - gezondheidscentrum Molenweg";

III. wijst de verzoeken af;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Enkhuizen tot vergoeding van bij [appellante sub 1] in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1710,35 (zegge: zeventienhonderdtien euro en vijfendertig cent), waarvan € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. gelast dat de raad van de gemeente Enkhuizen aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep en het verzoek betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 596,00 (zegge:vijfhonderdzesennegentig euro) voor [appellante sub 1] en ten bedrage van € 300,00 (zegge: driehonderd euro) voor [appellant sub 2A] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Gerkema
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2010

472.