Uitspraak 200606818/1


Volledige tekst

200606818/1
Datum uitspraak: 16 oktober 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

[verzoekster], gevestigd te [plaats],

en

de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 9 augustus 2006 heeft verweerder aan verzoekster een aantal lasten onder dwangsom opgelegd vanwege het overtreden van een aantal bepalingen uit het Vuurwerkbesluit.

Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 15 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 18 september 2006, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 oktober 2006, waar verzoekster, vertegenwoordigd door [directeur] en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.A.G. Welschen, A. Heijgen en H.P.G.M.E. van Bakel, allen ambtenaren van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan verzoeker de volgende lasten onder dwangsom opgelegd:

1- € 450,- per overtreding van artikel 1.3.1, eerste lid, aanhef en onder d, van het Vuurwerkbesluit met een maximum van € 45.000,-.

2- € 400,- per overtreding van artikel 3.1.1, eerste lid, in samenhang met artikel 1.2.2, tweede lid, van het Vuurwerkbesluit met een maximum van
€ 40.000,-.

3- € 450,- per overtreding van artikel 1.3.2, vierde lid, onder c, van het Vuurwerkbesluit met een maximum van € 45.000,-.

2.2. Verzoekster is van mening dat het bestreden besluit geschorst dient te worden vanwege een spoedeisend belang. Zij stelt in de eerste plaats dat zij vooraf niet is gewaarschuwd dat een last zou worden opgelegd.

2.2.1. Ingevolge artikel 4:8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) stelt een bestuursorgaan voordat het een beschikking geeft waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, die belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende treffen.

De Voorzitter overweegt dat een waarschuwing ingevolge de wet niet is vereist. Overigens is gebleken dat verzoekster al geruime tijd op de hoogte was met het feit dat de handelwijze van verzoekster volgens verweerder niet gerechtvaardigde overtredingen van het Vuurwerkbesluit met zich brengt. Verder heeft verweerder voldaan aan artikel 4:8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb door een voornemen voorafgaand aan het besluit tot opleggen van lasten onder dwangsom uit te brengen. De Voorzitter vindt geen aanleiding om in zoverre een voorlopige voorziening te treffen.

2.3. Ingevolge artikel 1.3.1, eerste lid, aanhef en onder d, van het Vuurwerkbesluit dient degene die vuurwerk binnen het grondgebied van Nederland brengt ervoor zorg te dragen dat het vuurwerk en de verpakking van het vuurwerk zijn voorzien van de aanduiding 'Geschikt voor particulier gebruik', 'Niet geschikt voor particulier gebruik' dan wel 'Intended for indoor use' en 'For professional use only'.

2.3.1. Verzoekster voert aan dat zij dit wettelijk voorschrift niet heeft overtreden, omdat veel artikelen en verpakkingen voorzien zijn van het opschrift 'Uitsluitend voor professioneel gebruik'.

2.3.2. De Voorzitter overweegt dat weliswaar strikt genomen sprake is van een overtreding, omdat geen van de mogelijke aanduidingen in het wettelijk voorschrift door verzoekster is gebruikt, maar dat materieel gezien geen sprake is van een daadwerkelijke overtreding: de door verzoekster gebruikte aanduiding is de Nederlandse vertaling van het in artikel 1.3.1, eerste lid, aanhef en onder d, van het Vuurwerkbesluit genoemde 'For professional use only'. Gelet hierop overweegt de Voorzitter dat verweerder niet in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen om ten aanzien hiervan een last onder dwangsom op te leggen. Daarom wordt ter zake hiervan een voorlopige voorziening getroffen.

2.4. Ingevolge artikel 3.1.1, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit, voor zover hier van belang, moet professioneel vuurwerk voorzien zijn van:

a. de aanduiding: Niet geschikt voor particulier gebruik;

b. een vermelding of afbeelding van de soort van het vuurwerk waaruit duidelijk blijkt wat de te verwachten effecten tijdens het functioneren zijn;

c. de naam, de handelsnaam of het handelsmerk en de naam en de plaats van vestiging van de fabrikant en de in Nederland gevestigde importeur of handelaar;

d. het door de fabrikant bij de vervaardiging toegekende artikelnummer dat dient ter identificatie van het vuurwerk en het productiejaar van het vuurwerk;

e. een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en waarschuwingen dat bij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker en omstanders kan ontstaan.

Ingevolge artikel 1.2.2, tweede lid, aanhef en onder a, van het Vuurwerkbesluit is het verboden, behoudens het bepaalde in de artikelen 1.3.1, derde lid, en 3.1.1, zesde lid, professioneel vuurwerk binnen het grondgebied van Nederland te brengen, te vervaardigen, toe te passen, voorhanden te hebben, of aan een ander ter beschikking te stellen, ten aanzien waarvan niet wordt voldaan aan de bij dit besluit gestelde eisen.

2.4.1. Verzoekster voert aan dat het in geding zijnde vuurwerk deels afkomstig is uit een productiejaar van vóór de inwerkingtreding van het Vuurwerkbesluit. Derhalve kan volgens haar niet verwacht worden dat dit vuurwerk aan de voorschriften van dit Besluit voldoet. Verder is verzoekster van mening dat de dwangsom te hoog is.

2.4.2. Bij besluit van 26 februari 2002 (Stb. 2002, 114) is - voor zover te dezen van belang - bepaald dat het Vuurwerkbesluit in werking treedt met ingang van 1 maart 2002, met dien verstande dat artikel 3.1.1 van het Vuurwerkbesluit in werking treedt met ingang van 1 maart 2004. Per 1 maart 2004 diende verzoekster derhalve te voldoen aan het gestelde in artikel 3.1.1. Nu verzoekster een overgangsperiode van twee jaren heeft gehad, oordeelt de Voorzitter dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat van handhaving af te zien.

2.4.3. Ingevolge artikel 5:32, vierde lid, slotzin, van de Awb dient het vastgestelde bedrag in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging te staan.

Gezien de aard van de overtreding staat de hoogte van de in het bestreden besluit onder 2 bedoelde last onder dwangsom en de hoogte van het maximaal te verbeuren bedrag naar het voorlopig oordeel van de Voorzitter niet in redelijke verhouding tot de zwaarte van de overtreding. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

2.5. Ingevolge artikel 1.3.2, vierde lid, aanhef en onder c, van het Vuurwerkbesluit wordt bij de melding, voor zover hier van belang, in ieder geval verstrekt het door de fabrikant bij de vervaardiging toegekende artikelnummer dat dient ter identificatie van het vuurwerk. Het zesde lid bepaalt dat afwijkingen voorafgaand aan het binnen het grondgebied van Nederland brengen van het vuurwerk worden gemeld.

2.5.1. Volgens verzoekster is dit een onduidelijke bepaling. Daarom heeft zij ook bij brief d.d. 4 september 2003 aan verweerder vragen hierover gesteld. In deze brief vraagt verzoekster of zij kan volstaan met het artikelnummer uit de prijslijst zoals zij het tot dan toe heeft gedaan en wat volgens haar voor iedereen duidelijk is. Indien zij het artikelnummer moet vermelden, is er een melding waar niemand iets aan heeft. Verder betoogt zij dat het bedrag van de dwangsom te hoog is.

2.5.2. Mede gezien het verhandelde ter zitting is de Voorzitter van oordeel verweerder dat de voorgenoemde bepaling duidelijk is. Wat de hoogte van de dwangsom en het maximumbedrag betreft is de Voorzitter van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat de bedragen in redelijke verhouding staan tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging. De Voorzitter ziet geen aanleiding om in zoverre een voorlopige voorziening te treffen.

2.6. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter gelet op de betrokken belangen aanleiding om het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gedeeltelijk toe te wijzen.

2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van verweerder van 9 augustus 2006, kenmerk 2006295217/Ron/Ssi, voor zover het de last onder dwangsom wegens overtreding van artikel 1.3.1, eerste lid, aanhef en onder d, van het Vuurwerkbesluit betreft alsmede de last onder dwangsom wegens overtreding van artikel 3.1.1, eerste lid, in samenhang met artikel 1.2.2, tweede lid, van het Vuurwerkbesluit, voor zover het betreft de bedragen van de hoogte van de dwangsom en het maximaal te verbeuren bedrag, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het door verzoekster bij verweerder ingediende bezwaarschrift, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;

II. treft met betrekking tot de last onder dwangsom wegens overtreding van artikel 3.1.1, eerste lid, in samenhang met artikel 1.2.2, tweede lid, van het Vuurwerkbesluit de voorlopige voorziening dat gedurende de schorsing het bedrag per overtreding (stuk vuurwerk) € 40,- bedraagt en dat het maximaal te verbeuren bedrag € 8.000,- bedraagt;

III. wijst het verzoek voor het overige af;

IV. gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) het aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.

w.g. Konijnenbelt w.g. Melse
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2006

191-518.