Uitspraak 200902161/1/R2


Volledige tekst

200902161/1/R2.
Datum uitspraak: 13 oktober 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de stichting Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken (hierna: de SMZ), gevestigd te Zeist,
3. de stichting Stichting Reinaerde, gevestigd te Utrecht,
4. de vereniging Steunvereniging een School met de Bijbel, gevestigd te Den Dolder, gemeente Zeist,

en

het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2009, nummer 2009INT236997, heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Zeist bij besluit van 23 juni 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Den Dolder Noord 2008".

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2009, de SMZ bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2009, de Stichting Reinaerde bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2009, en de Steunvereniging bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 april 2009, beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant sub 1], de SMZ, de Stichting Reinaerde, het college en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

De raad en de Stichting Reinaerde hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 2010, waar [appellant sub 1], de SMZ, vertegenwoordigd door P. Greeven, de Stichting Reinaerde, vertegenwoordigd door mr. W.H. Karreman, advocaat te Utrecht, de Steunvereniging, vertegenwoordigd door [voorzitter], en het college, vertegenwoordigd door G.A. de Mello, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door mr. H. van Veldhuisen en mr. H.R.A. Beenen, beiden werkzaam bij de gemeente, en de stichting Stichting YMCA Vermogensbeheer, vertegenwoordigd door [directeur].

2. Overwegingen

Toetsingskader

2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

Het plan

2.2. Het plan voorziet in een actuele, planologische regeling voor het noordelijke deel van de kern Den Dolder en het aangrenzende landelijk gebied. Het plan legt grotendeels de landschappelijke situatie in het buitengebied vast en regelt de bescherming daarvan. In de kern wordt eveneens de bestaande situatie planologisch vastgelegd. Tevens worden enkele ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

Het beroep van [appellant sub 1]

2.3. Het college heeft goedkeuring onthouden aan artikel 3.6, eerste lid, onder 11, van de planvoorschriften. Dit artikel voorziet in een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van een extra woning op de gronden aan de Soestdijkerweg 5a. Het college heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat de wijzigingsbevoegdheid ten onrechte voorziet in de mogelijkheid een extra woning van maximaal 600 m³ te realiseren als de op het perceel aanwezige schuur wordt afgebroken. De desbetreffende schuur heeft geen oppervlakte van minimaal 1000 m², maar van ongeveer 750 m². Het college stelt dat gelet op de oppervlakte van de schuur, de ruimte voor ruimteregeling niet van toepassing is en dat het planvoorschrift daarom in strijd is met het provinciaal beleid. In hetgeen de raad naar voren heeft gebracht, heeft het college geen aanleiding gezien om maatwerk toe te passen of om van het provinciaal beleid af te wijken.

2.3.1. [appellant sub 1] betoogt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet van het Streekplan 2005-2015 (hierna: het streekplan) is afgeweken. Hij stelt dat zonder de toepassing van de ruimte voor ruimteregeling het financieel niet haalbaar is om de schuur te slopen vanwege de asbesthoudende golfplaten op het dak. Bovendien is de schuur al door het vorige bestemmingsplan onder het overgangsrecht gebracht. Volgens [appellant sub 1] zal het afbreken van de schuur van 750 m² tot een grote verbetering van de ruimtelijke kwaliteit leiden. In zijn schriftelijke reactie op het deskundigenbericht betoogt [appellant sub 1] voorts dat hij in het verleden al een aantal bouwwerken en gebouwen heeft gesloopt. De oppervlakte van deze voormalige opstallen zou volgens hem ook nog moeten worden meegeteld.

2.3.2. De gronden ter plaatse van de schuur bij de woning Soestdijkerweg 5a hebben de bestemming "Natuur met Landschappelijke Waarden (N-LW)" met de aanduiding 'schuur (sch)'. Tevens voorziet het plan ter plaatse van de schuur in de aanduiding 'gebied met wijzigingsbevoegdheid, nummer 11' en de dubbelbestemmingen "Archeologisch waardevol gebied" en "Cultuurhistorisch waardevol gebied".

2.3.3. Ingevolge artikel 2.9, eerste lid, aanhef en onder 4, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor natuur met landschappelijke waarden aangewezen gronden bestemd voor een schuur, ter plaatse van de aanduiding '(sch)'.

Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder 11, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan onder nader aangegeven voorwaarden wijzigen voor nader op de plankaart aangeduide wijzigingsgebieden of delen daarvan, met inachtneming van de volgende bepalingen voor wijzigingsgebied 11 (Soestdijkerstraatweg 5a) (lees: Soestdijkerweg 5a):

- de in dit wijzigingsgebied voorkomende bestemmingen kunnen worden gewijzigd in de bestemming "Wonen (W)" ten behoeve van de realisering van een extra woning achter de bestaande woningen (waarna de desbetreffende bestemmingsbepaling van toepassing is), mits:

- niet meer dan één vrijstaande woning wordt gerealiseerd;

- in maximaal één bouwlaag met een kap waarvan de nokhoogte niet meer dan zeven meter bedraagt;

- de woning niet groter is dan 600 m³;

- de als zodanig aangeduide schuur (sch) wordt afgebroken.

2.3.4. In de inspraaknota is in antwoord op de vooroverlegreactie van de Dienst Ruimte en Groen van de provincie Utrecht vermeld dat op de desbetreffende gronden een schuur van 760 m² aanwezig is die zal worden gesloopt en vervangen door één woning van maximaal 600 m³. Dit leidt tot een aanzienlijke netto ontstening en verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in dit deel van het buitengebied. Om die reden is de wijzigingsbevoegdheid op de plankaart opgenomen, hoewel deze niet past binnen het provinciaal beleid.

2.3.5. Paragraaf 7.10 van het streekplan vermeldt dat bij sloop van alle voormalige bedrijfsgebouwen, met een ondergrens van 1000 m², de bouw van één extra woning mogelijk is (ruimte voor ruimte). Bij ruimte voor ruimte is in speciale situaties maatwerk mogelijk, waarbij als voorwaarde geldt dat uiteindelijk sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Een voorbeeld hiervan is de situatie waarin minder wordt gesloopt, maar toch voldoende aanvullende kwaliteitswinst wordt behaald (bijvoorbeeld natuur- en landschapsontwikkeling).

2.3.6. In het beleidsdeel van de Handleiding bestemmingsplannen 2006 die door het college is vastgesteld op 28 februari 2006 (hierna: de handleiding) is vermeld dat bovenvermelde beleidsuitspraak is aangeduid als toetsingscategorie 1. Dit betekent volgens de handleiding dat deze beleidsuitspraak zonder meer in gemeentelijke plannen dient door te werken.

In het servicedeel van de handleiding is hierover voorts vermeld dat op basis van het streekplan in bijzondere situaties maatwerk mogelijk is. Dit is bijvoorbeeld het geval als niet wordt voldaan aan het oppervlaktecriterium. Dan kan aanleiding zijn om de bouw van een extra woning toch toe te staan als de afwijking ten opzichte van dat criterium niet groot is en er een extra kwaliteitsimpuls tegenover staat.

2.3.7. Gezien de toegekende aanduiding 'schuur (sch)' staat vast dat de op het perceel aanwezige schuur als zodanig is bestemd. Uit het deskundigenbericht blijkt dat [appellant sub 1] begin jaren tachtig is begonnen met het slopen van stallen en hokken op dit perceel. In 2002 of 2003 heeft hij nog een stal gesloopt. Hoewel de totale oppervlakte van deze voormalige gebouwen en bouwwerken, gelet op de overgelegde foto's, meer kan zijn geweest dan 1000 m², is de Afdeling van oordeel dat deze oppervlakte niet kan meetellen voor de door [appellant sub 1] gewenste toepassing van de ruimte voor ruimteregeling. De ruimte voor ruimteregeling is namelijk bedoeld om de sloop van voormalige bedrijfsbebouwing die anders niet gesloopt zou worden, te stimuleren, waardoor ruimtelijke kwaliteitswinst plaatsvindt. Gelet op het feit dat genoemde opstallen reeds zijn gesloopt, is hiervan geen sprake. Mede gezien de periode waarin de bouwwerken zijn gesloopt, namelijk zeven tot twintig jaar geleden, heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat zijn stallen en hokken in het kader van de ruimte voor ruimteregeling zijn gesloopt.

Voorts heeft het college ter zitting toegelicht dat bij de sloop van de schuur van 760 m² de mogelijkheid tot maatwerk bestaat indien dit tot een extra kwaliteitsimpuls leidt. De Afdeling stelt vast dat niet is gemotiveerd tot welke extra kwaliteitsimpuls de sloop van de schuur zal leiden. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat onvoldoende is onderbouwd dat in deze situatie aanleiding bestaat voor maatwerk en dat de wijzigingsbevoegdheid daarom in strijd is met het provinciaal beleid. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd heeft het college in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om van het provinciaal beleid af te wijken.

2.3.8. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de wijzigingsbevoegheid in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.

Het beroep van de Steunvereniging

2.4. Het college heeft goedkeuring onthouden aan artikel 3.6, eerste lid, onder 3, van de planvoorschriften. Dit artikel voorziet in een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van twee woningen op de locatie Dolderseweg 167. Het college heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat de wijzigingsbevoegdheid ten onrechte voorziet in de mogelijkheid twee woningen te realiseren als de ter plaatse aanwezige school wordt afgebroken. De school heeft geen oppervlakte van minimaal 1000 m², maar van ongeveer 600 m². Het college stelt dat gelet op de oppervlakte van de school, de ruimte voor ruimteregeling niet van toepassing is en dat het planvoorschrift daarom in strijd is met het provinciaal beleid. Bovendien is geen maximale inhoudsmaat voor de woningen in het artikel opgenomen. In hetgeen de raad naar voren heeft gebracht, heeft het college geen aanleiding gezien om maatwerk toe te passen of om van het provinciaal beleid af te wijken.

2.4.1. De Steunvereniging betoogt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet van het streekplan is afgeweken. Zij stelt dat zonder de toepassing van de ruimte voor ruimteregeling het financieel niet haalbaar is om de school te slopen. Bovendien is het perceel waarop de school staat geen eigendom van de Steunvereniging, maar het aangrenzende perceel wel. Aan de zuidzijde grenst het perceel van de Steunvereniging aan gronden waar ook nieuwe woningen zijn voorzien.

2.4.2. In zijn schriftelijke uiteenzetting heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat met de wijzigingsbevoegdheid een dusdanig kwalitatieve verbetering van de ruimtelijke en milieuhygiënische situatie kan worden bewerkstelligd, dat een afwijking van het provinciaal beleid is gerechtvaardigd. In de reactie op het deskundigenbericht heeft de raad voorts uiteengezet dat het woord 'herstructurering' in de wijzigingsvoorwaarden ertoe strekt dat er pas twee woningen mogen worden gebouwd nadat de school is gesloopt.

2.4.3. De locatie Dolderseweg 167 heeft de bestemming "Maatschappelijk (M)" en de aanduiding 'gebied met wijzigingsbevoegdheid, nummer 3'. De locatie bestaat uit twee percelen. Op het noordelijke perceel van deze locatie staat een voormalig schoolgebouw dat in gebruik is als jongerencentrum. Dit perceel is in eigendom bij de gemeente. De Steunvereniging heeft het zuidelijke perceel van de locatie in eigendom. Op dit perceel staan geen gebouwen. Het zuidelijke perceel grenst aan de voormalige sportvelden, waarop nu woningen worden gebouwd.

2.4.4. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder 3, van de planvoorschriften kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan onder nader aangegeven voorwaarden wijzigen voor nader op de plankaart aangeduide wijzigingsgebieden of delen daarvan, met inachtneming van de volgende bepalingen voor wijzigingsgebied 3 (School Dolderseweg 167):

- de in dit wijzigingsgebied voorkomende bestemmingen kunnen worden gewijzigd in de bestemming "Wonen" ten behoeve van een herstructurering (waarna de desbetreffende bestemmingsbepaling van toepassing is), mits:

- niet meer dan twee woningen worden gebouwd, vrijstaand of twee aaneen (twee-onder-één-kap) in maximaal één bouwlaag (goot maximaal 4 meter) met een kap, waarvan de nokhoogte maximaal 8 meter bedraagt;

- de woningen worden georiënteerd op de Dolderseweg;

- parkeren op eigen terrein geschiedt.

2.4.5. De oppervlakte van de op de locatie aanwezige school is ongeveer 600 m². Zoals hiervoor onder 2.3.5 en 2.3.6 is overwogen, is op basis van de ruimte voor ruimteregeling in bijzondere situaties in afwijking van de oppervlakte-eis maatwerk mogelijk. De raad noch de Steunvereniging hebben echter gemotiveerd tot welke extra kwaliteitsimpuls de sloop van de school zal leiden. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat onvoldoende is onderbouwd dat in deze situatie aanleiding bestaat voor maatwerk en dat de wijzigingsbevoegdheid derhalve in strijd is met het provinciaal beleid. Bovendien mag op basis van de ruimte voor ruimteregeling bij de sloop van minimaal 1000 m² aan bedrijfsbebouwing de bouw van één woning mogelijk worden gemaakt, terwijl de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3.6., eerste lid, onder 3, van de planvoorschriften in afwijking hiervan de bouw van twee woningen mogelijk maakt. In hetgeen de Steunvereniging heeft aangevoerd, heeft het college in redelijkheid geen aanleiding hoeven te zien om van het provinciaal beleid af te wijken.

Ten aanzien van de door de Steunvereniging gemaakte vergelijking met de voorziene woningen op de voormalige sportvelden, wordt overwogen dat het college heeft aangevoerd dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat in tegenstelling tot de locatie Dolderseweg 167, de voormalige sportvelden binnen de rode contour liggen en daarop derhalve op grond van het streekplan niet het beleid voor het landelijk gebied van toepassing is. In hetgeen de Steunvereniging heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door de Steunvereniging genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.

2.4.6. De conclusie is dat hetgeen de Steunvereniging heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de wijzigingsbevoegdheid in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van de Steunvereniging is ongegrond.

De locatie Dennendal

2.5. De Stichting Reinaerde en de SMZ betogen dat met het plandeel dat ziet op de locatie Dennendal ten onrechte wordt vooruitgelopen op onzekere samenhangende ontwikkelingen. Volgens hen is het onzeker of de bestemming "Natuur met Landschappelijke Waarden (N-LW)" die het plandeel heeft, binnen de planperiode kan worden gerealiseerd. De SMZ brengt hierbij naar voren dat om die reden tevens onduidelijk is of het plan voorziet in voldoende compensatie (groen) voor de rode ontwikkelingen op andere locaties. Volgens de Stichting Reinaerde is het plandeel in strijd met de afspraken die zijn gemaakt in de Clusterovereenkomst Zeist Zorgpilot van 30 mei 2005 (hierna: de zorgpilot). Voorts voert zij aan dat de financiële uitvoerbaarheid van de vergroening van de locatie Dennendal onvoldoende is aangetoond. De Stichting Reinaerde brengt tevens naar voren dat haar belangen en de belangen van haar cliënten onvoldoende zijn meegewogen. Zij voert hiertoe onder meer aan dat op basis van het overgangsrecht slechts beperkte uitbreiding van de bestaande bebouwing mogelijk is.

2.5.1. Het college heeft in het bestreden besluit gesteld dat het bestemmingsplan "Amersfoortsestraat e.o." bij besluit van 10 september 2008 is goedgekeurd. Gelet hierop kan er volgens het college van worden uitgegaan dat binnen de planperiode de samenhangende woningbouw op de locatie Sterrenberg zal worden gerealiseerd. Ook de nieuwbouwlocatie Sanatoriumbos zal volgens het college binnen de planperiode worden gerealiseerd. De locatie Dennendal zal dan ook binnen de planperiode voor vergroening beschikbaar zijn. Het college stelt voorts dat de bestemming die de locatie Dennendal in het plan heeft, nodig is om de afgesproken natuurontwikkeling te garanderen. Het plan sluit daarom juist goed aan op de zorgpilot. De tijdelijke voorzetting van de zorgfunctie op de locatie Dennendal is onder het overgangsrecht mogelijk. Daarbij is ook enige uitbreiding mogelijk. Tevens betoogt het college dat het niet de bedoeling is om in afwachting van de verhuizing van de zorginstelling ervan uit te gaan dat niet zal worden verhuisd en daarop toegespitste uitbreidingen te realiseren. Vooralsnog bestaat geen aanleiding voor de verwachting dat de in het kader van de zorgpilot gemaakte afspraken over de verplaatsing niet kunnen doorgaan, aldus het college. In de zorgpilot zijn volgens het college tevens de financiële afspraken tussen de betrokken partijen vastgelegd.

2.5.2. De raad stelt dat het in strijd zou zijn met de in de zorgpilot gemaakte afspraken als voor de locatie Dennendal de bestaande bouwrechten in het plan zouden worden opgenomen. In die situatie zou namelijk voor de bestaande en voor de nieuwe locatie in bouwrechten worden voorzien. Bovendien is er dan geen planologische waarborg voor het vergroenen van de locatie Dennendal. Het overgangsrecht is volgens de raad bedoeld om het bestaande gebruik tijdelijk mogelijk te maken in afwachting van de verplaatsing. De gemaakte afspraken zijn niet zo vrijblijvend dat bij vertraging of gewijzigde omstandigheden direct alle voorheen bestaande rechten herleven. Daarbij komt nog dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening op de locatie Dennendal een natuurbestemming wordt nagestreefd, aldus de raad.

2.5.3. De verplaatsing van de zorginstelling die nu op de locatie Dennendal is gevestigd, is onderdeel van het programma 'Hart van de Heuvelrug'. De teruggave van de locatie aan de natuur is gekoppeld aan de herontwikkeling van de locaties Sterrenberg en Sanatoriumbos die beide buiten het plangebied liggen. Deze rode en groene ontwikkelingen vormen samen één geheel waarop de zorgpilot van toepassing is. Op basis van de zorgpilot zullen 102 bewoners van de locatie Dennendal worden gehuisvest op de locatie Sanatoriumbos. De overige bewoners zullen op andere locaties in de gemeente en de provincie worden gehuisvest. Op de locatie Sterrenberg zullen woningen worden gebouwd.

2.5.3.1. In artikel 5 van de zorgpilot is vermeld dat de gemeente Zeist herzieningen van de geldende bestemmingsplannen dient te ontwikkelen voor de locaties Sanatoriumbos, Sterrenberg en Dennendal.

In artikel 6, derde lid, van de zorgpilot, voor zover hier van belang, is vermeld dat Reinaerde de inspanningsverplichting heeft om uiterlijk 5 jaar na het verkrijgen van de bouwvergunningen (voor andere locaties) het huidige terrein van Dennendal op te leveren vrij van gebouwen en infrastructuur conform de vergoeding die Reinaerde hiervoor van het ministerie ontvangt.

In artikel 13 van de zorgpilot is vermeld dat het cluster Zeist de volgende projecten omvat:

- Ontmanteling en vervolgens herontwikkeling en beheer als groene corridor van de locatie Dennendal.

- Realisering van de buurtschap Christelijk Sanatoriumterrein e.o..

- Herinrichting en uitbreiding van de locatie Sterrenberg.

In artikel 20, eerste lid, van de zorgpilot, voor zover hier van belang, is vermeld onder welke omstandigheden partijen in overleg dienen te treden over de wijze waarop de clusterovereenkomst uitgevoerd en zo nodig gewijzigd moet worden, om zoveel mogelijk recht te doen aan de doelstelling.

2.5.3.2. De locatie Dennendal heeft in het plan de bestemming "Natuur met Landschappelijke Waarden (N-LW)".

De ontwikkeling van woningbouw op de locatie Sterrenberg is opgenomen in het bestemmingsplan "Amersfoortseweg e.o.".

2.5.4. Over het betoog van de Stichting Reinaerde en de SMZ dat de realisatie van de gegeven bestemming onzeker is omdat voor veel bewoners nog vervangende woonruimte moet worden gevonden dan wel gebouwd, overweegt de Afdeling het volgende. In de zorgpilot zijn de onderlinge (inspannings)verplichtingen duidelijk vastgelegd en over de vervangende woonruimte voor 100 van de bewoners van de locatie Dennendal op de locatie Sanatoriumbos heeft al besluitvorming plaatsgevonden in de vorm van een vrijstelling met bouwvergunning en het daarop volgende bestemmingsplan "Buurtschap". Van strijdigheid met de afspraken uit de zorgpilot is voorts geen sprake. Het plan dient er juist toe om de uitvoering van deze afspraken mogelijk te maken. Hoewel het onzeker is wanneer de verplaatsing van de zorginstelling precies zal plaatsvinden, is de Afdeling gelet op het voorgaande van oordeel dat het college bij het nemen van het bestreden besluit in redelijkheid heeft kunnen aannemen dat binnen de planperiode een aanvang zal worden gemaakt met de realisatie van de gegeven bestemming.

2.5.5. Over de financiële uitvoerbaarheid overweegt de Afdeling dat uit artikel 15 van de zorgpilot volgt dat het inbrengen van de winst van de ontwikkelingen op de locatie Sterrenberg een deel van de oplossing vormt voor de verwachte verliezen bij de ontmanteling van de locatie Dennendal. De kosten en opbrengsten van de ontwikkelingen op de locaties Sterrenberg en Dennendal dienen dan ook te worden verevend. Voorts is in de brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uit 2008 vermeld dat met het College Sanering zal worden overlegd om te komen tot een oplossing voor de financiële kant van het project. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het college bij het nemen van het bestreden besluit in redelijkheid in de omstandigheid dat de precieze financiële afwikkeling nog niet geheel vastligt, geen aanleiding heeft behoeven te zien voor de verwachting dat het plandeel financieel niet uitvoerbaar zal zijn.

2.5.6. De bestaande bebouwing op de locatie Dennendal heeft een oppervlakte van ongeveer 13.000 m². Op grond van artikel 4.1 van de planvoorschriften is door middel van vrijstelling een uitbreiding van maximaal 10% van de inhoud van een bouwwerk mogelijk. Op grond van het vorige plan was nog ongeveer 14.500 m² aan uitbreiding mogelijk. Het college heeft zich echter in navolging van de raad in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, gelet op het doel van het plan en de afspraken in de zorgpilot, het als zodanig in het plan opnemen van die uitbreidingsruimte onwenselijke gevolgen zou hebben. Bovendien heeft het college op goede gronden gesteld dat het in strijd zou zijn met de zorgpilot om in afwachting van de verplaatsing van de zorginstelling alle bestaande bouwmogelijkheden op de locatie Dennendal te behouden. Gezien het doel van de zorgpilot heeft het college bij zijn belangenafweging naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan de belangen die zijn gediend met de realisering van de vergroening die het plan mogelijk maakt dan aan de belangen van de Stichting Reinaerde en de bewoners van de locatie Dennendal. Niet is gebleken dat het college de belangen van Stichting Reinaerde of haar cliënten hierbij onvoldoende heeft meegewogen.

2.5.7. De conclusie is dat hetgeen de SMZ en de Stichting Reinaerde hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Natuur met Landschappelijke Waarde (N-LW)" voor zover dat ziet op de locatie Dennendal niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

De beroepen van de SMZ op dit punt en de Stichting Reinaerde zijn ongegrond.

Het beroep van de SMZ voor het overige

De ontwikkelingen ten westen van de Schroeder van der Kolklaan

2.6. De SMZ richt zich in haar beroep voorts tegen de goedkeuring van het plan voor zover dat voorziet in ontwikkelingen in de bufferzone ten westen van de Schroeder van der Kolklaan, tussen Den Dolder en de bebouwing van Bilthoven. De bufferzone wordt door de ontwikkeling van drie woningen volgens de SMZ te smal voor onder meer de boommarter. Voor het gebruik van de bufferzone als ecologische verbindingszone is een breedte van 100 meter nodig. De SMZ voert voorts aan dat de voorziene ontwikkeling van de woningen had moeten worden getoetst aan het nee, tenzij-beleid uit het streekplan vanwege de ligging nabij de ecologische hoofdstructuur (hierna: EHS). Daaraan zou niet kunnen worden voldaan omdat er geen groot maatschappelijk belang is gediend bij de woningen. Bovendien zijn er voldoende alternatieve locaties voor woningbouw beschikbaar, aldus de SMZ. Tevens is de ontwikkeling in strijd met gemeentelijk beleid.

De SMZ betoogt voorts dat het plan ten onrechte voorziet in sportvelden ten westen van de Schroeder van der Kolklaan, waardoor de bufferzone ook op die plaats te smal wordt. Daarnaast zijn de sportvelden in strijd met het streekplan buiten de rode contour voorzien. Ook zal de te verwachten licht- en geluidsoverlast vanwege de sportvelden negatieve effecten hebben op de dieren die gebruik maken van de bufferzone. Volgens de SMZ bestaan er voldoende alternatieve locaties voor de woningbouw die nu is voorzien op de voormalige sportvelden. Er kan dus niet worden voldaan aan het nee, tenzij-beleid. Ook deze ontwikkeling is in strijd met gemeentelijk beleid, aldus de SMZ.

2.6.1. Het college heeft erop gewezen dat blijkens de ingediende bedenking de SMZ haar bezwaarschrift tegen de verleende bouwvergunning met vrijstelling voor de woningen heeft ingetrokken nadat met de projectonwikkelaar overeenstemming was bereikt over het behoud van een groene zone. De voorziene woningbouw is volgens het college voorzien binnen de rode contour en buiten de EHS en is daarom niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.

Volgens het college is vestiging van stedelijke randactiviteiten zoals de sportvelden buiten de rode contour toegestaan indien de agrarische structuur zo min mogelijk wordt aangetast. Ook moet de te realiseren voorziening passen bij het verzorgingsniveau van de desbetreffende kern, aldus het college. Voorts is uit natuuronderzoek gebleken dat het ter plaatse vrij jong bos betreft dat geen hoge natuur- of ecologische waarde heeft. Bovendien is het bos volgens het college ter plaatse al verstoord omdat het een wandel- en uitloopgebied betreft.

2.6.2. In hoofdstuk 3 van het streekplan is vermeld dat om de kwaliteiten van het landelijk gebied te beschermen en te ontwikkelen, terughoudend wordt omgegaan met stedelijke uitbreidingen van de kernen. De rode contour geeft de ruimtelijke begrenzing; voorwaarde bij stedelijke uitbreiding is dat er geen onevenredige schade optreedt voor andere functies zoals natuur en landbouw, en voor de leefomgeving.

In hoofdstuk 6 van het streekplan is opgenomen dat de verstedelijkingsambities moeten plaatsvinden binnen de rode contouren. Er wordt ten opzichte van het vorige streekplan overgegaan op een meer flexibele toepassing hiervan als beleids- en ontwikkelingsinstrument. Respect voor de lokale directe betrokkenheid en samenwerkingsgedachte tussen gemeenten en provincie, maatwerk, flexibiliteit en het kunnen inspelen op actuele ontwikkelingen zijn in dat kader relevante begrippen.

Tevens is daarin vermeld dat de contouren in het algemeen de bestaande bebouwingskern met de stedelijke uitbreidingslocaties omsluiten. Stedelijke functies met een overwegend onbebouwd en groen karakter, zoals parken, sportvelden en tuincentra, zijn in het algemeen alleen in de bebouwingskern opgenomen als ze daar in ruimtelijk opzicht duidelijk deel van uitmaken.

2.6.2.1. Voorts vermeldt het streekplan dat de kaart 'Gebieden binnen de groene contouren' een overzicht geeft van de EHS. De aanduiding 'bestaande natuur' verwijst naar gebieden die deel uitmaken van een samenhangend netwerk. Tevens zijn op deze kaart de ecologische verbindingszones en groene corridors aangeduid. Binnen de groene contour geldt het 'nee, tenzij'-regime. Nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen en in de nabijheid van deze gebieden zijn niet toegestaan indien deze de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten, tenzij er geen reële alternatieven zijn en sprake is van redenen van groot openbaar belang.

2.6.2.2. De handleiding vermeldt in hoofdstuk 4.5.2. van het servicedeel voorbeelden van significante aantasting van waarden en kenmerken van een gebied binnen de groene contour. Dit zijn bijvoorbeeld:

- het aantasten van leefgebieden van bijzondere soorten;

- het doorbreken van aaneengesloten natuureenheden en de robuustheid van de EHS;

- het onderbreken van migratie- en foerageerroutes;

- het onderbreken van ecologische verbindingszones;

- het verstoren van de abiotische kenmerken;

- een zodanige intensivering van activiteiten dat verstoring van rust en leefgemeenschappen plaatsvindt.

2.6.3. Niet in geschil is dat een overeenkomst is gesloten tussen de SMZ en de ontwikkelaar van de woningen ten westen van de Schroeder van der Kolklaan. Hierin is onder meer overeengekomen dat de drie woningen die volgens de SMZ in de bufferzone zijn voorzien, niet zullen worden gerealiseerd en dat de ontwikkelaar zich zal inzetten om ter plaatse een natuurbestemming te realiseren. De overeenkomst was ten tijde van het bestreden besluit reeds gesloten en de SMZ heeft deze omstandigheid ook in haar bedenkingen naar voren gebracht. Ter zitting heeft de raad verklaard dat hij niet voornemens is om de desbetreffende gronden te onteigenen en de realisatie van de drie woningen binnen de planperiode te garanderen. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voldoende zeker is dat het plandeel met de bestemming "Wonen (W)" voor zover dat ziet op de drie betwiste woningen, binnen de planperiode zal worden verwezenlijkt.

2.6.3.1. De conclusie is dat hetgeen de SMZ heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Wonen (W)" voor zover dat ziet op de drie woningen in de bufferzone niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat het college, door het plandeel goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb.

Het beroep van de SMZ is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient op dit punt te worden vernietigd.

Gezien het vorenstaande ziet de Afdeling aanleiding om goedkeuring te onthouden aan dit plandeel zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart.

2.6.4. Met betrekking tot de sportvelden heeft de SMZ gewezen op diverse provinciale stukken waarin de bufferzone is aangemerkt als ecologische verbindingszone. De Afdeling overweegt hierover dat deze stukken onbetwist dateren van vóór de vaststelling van het streekplan dan wel van ná het bestreden besluit. Daarom kunnen deze documenten, gelet op het feit dat de toetsing van het bestreden besluit door de Afdeling wordt verricht aan de hand van de feiten zoals die zich voordeden en het recht dat gold ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, niet worden betrokken bij het thans voorliggende geschil. Het college is bij het bestreden besluit dan ook terecht uitgegaan van het beleid zoals dat is vastgelegd in het streekplan, waarin de bufferzone niet is aangemerkt als ecologische verbindingszone.

De sportvelden ten westen van de Schroeder van der Kolklaan liggen voor een groot deel buiten de rode contour die is vastgesteld op de bij het streekplan behorende specifieke contourenkaart 76 (Den Dolder). Gezien de tekst van het streekplan zoals vermeld onder 2.6.2. is de Afdeling van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de sportvelden kunnen wordt aangemerkt als een stedelijke functie met een onbebouwd karakter. Dergelijke functies worden volgens het streekplan alleen in de contour rond de bebouwingskern opgenomen als ze daar in ruimtelijk opzicht duidelijk deel van uitmaken. Gesteld noch gebleken is dat daarvan in dit geval sprake is. Het enkele feit dat de voorziene sportvelden deels buiten de rode contour liggen, leidt derhalve niet tot het oordeel dat het plan op dit punt in strijd is met het streekplan.

De voorziene sportvelden zijn op de bij het streekplan behorende kaart 'Gebieden binnen de groene contouren' voor een deel aangemerkt als bestaande natuur. Derhalve moet worden beoordeeld of de sportvelden kunnen leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied. Door Zoon, buro voor ecologie, is een onderzoek naar de bestaande natuurwaarden uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in het rapport 'Natuuronderzoek Den Dolder' van 25 oktober 2005. Hieruit blijkt dat zich ter plaatse van de bufferzone geen bijzondere waarden voordoen. In de huidige situatie wordt de bufferzone intensief gebruikt als wandelgebied en uitloopgebied. Het college heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied. Hierbij is tevens in aanmerking genomen dat de raad ter zitting heeft verklaard dat de resterende bufferzone, die grotendeels een breedte heeft van 75 meter, fysiek zal worden afgesloten voor recreatief gebruik.

Ten aanzien van het betoog van de SMZ dat de bufferzone in een aantal gemeentelijke beleidsstukken is aangeduid als ecologische verbindingszone en dat de bufferzone daarom minstens 100 meter breed moet blijven, overweegt de Afdeling het volgende. Niet in geschil is dat de bufferzone in de door de SMZ genoemde documenten is aangeduid als ecologische verbindingszone. Mede gezien het voornoemde natuuronderzoek heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling echter voldoende aannemelijk gemaakt dat voor de functie als ecologische verbindingszone een bufferzone van overwegend 75 meter breed volstaat. Het betoog faalt.

2.6.5. De conclusie is dat hetgeen de SMZ heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Sport (S)" voor zover dat ziet op de sportvelden ten westen van de Schroeder van der Kolklaan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van de SMZ is in zoverre ongegrond.

Locatie Coxkwartier

2.7. Over de locatie Coxkwartier stelt de SMZ dat ten onrechte voor ieder te slopen gebouw nieuwbouw mogelijk wordt gemaakt, zoals bijvoorbeeld voor de gebouwen Van Swieten en Swammerdam. De vervangende nieuwbouw bij het hoofdgebouw van de Vijverhof is volgens de SMZ ook onwenselijk. Ten onrechte is niet beoordeeld of nieuwbouw op die locatie inpasbaar is. Voorts is het voorziene bebouwingsoppervlak weliswaar gelijk aan het bestaande bebouwingsoppervlak, maar wordt een veel groter bruto vloeroppervlak mogelijk gemaakt, hetgeen volgens de SMZ in strijd is met het streekplan. Bovendien is bij de berekening van de oppervlakte van het bebouwd oppervlak geen rekening gehouden met de parkeergarages die één meter boven de grond mogen uitsteken.

2.7.1. Het college stelt dat in de planvoorschriften een maximale oppervlakte aan bebouwing is vastgelegd. De gedeeltelijk ondergronds te realiseren parkeergarages zullen juist bijdragen aan een kwaliteitsverbetering, aldus het college. Het plan is voorts in overeenstemming met de streekplanuitwerking 'Hart van de Heuvelrug III; Den Dolder Vierde Kwadrant - Leeuwenhorst voor het gedeelte van de middenas Willem Arntszhoeve' die is vastgesteld op 10 februari 2009 (hierna: de streekplanuitwerking).

2.7.2. De raad stelt zich op het standpunt dat de mogelijkheid voor ondergronds parkeren niet tot meer verharding leidt, omdat dit zoveel mogelijk zal worden gerealiseerd onder de op te richten gebouwen. Deze gebouwen mogen in verband met de parkeergarage dan één meter hoger zijn. Tevens stelt de raad dat het plan niet meer vierkante meters aan bebouwing mogelijk maakt, dan er in de huidige situatie aanwezig zijn.

2.7.3. De locatie Coxkwartier heeft de bestemming "Gemengd (GD)". Ingevolge artikel 2.6, eerste lid, van de planvoorschriften, zijn de op de plankaart voor "Gemengd (GD)" aangewezen gronden bestemd voor dienstverlening, kantoor, maatschappelijk, wonen en/of het behoud en herstel van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

Ingevolge artikel 2.6, tweede lid, onder 2.b, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, mag een bouwvlak volledig worden bebouwd, met dien verstande dat in totaal nooit meer dan 15.200 m² bebouwing is toegestaan, waarbij de vierkante meters ondergronds parkeerdek niet mee tellen.

Op grond van artikel 2.6, tweede lid, onder 2.d, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, mag ter plaatse van de aanduiding 'p+1' een ondergronds parkeerdek worden gerealiseerd.

2.7.3.1. De locatie Coxkwartier is in gebruik als zorginstelling. Er staan 25 gebouwen, waarvan 18 gebouwen monumenten zijn. Enkele gebouwen bevinden zich volgens het deskundigenbericht in een slechte staat. De totale oppervlakte van de bebouwing is ongeveer 15.200 m², bestaande uit gebouwen van één tot drie bouwlagen. Onder meer de gebouwen Van Swieten en Swammerdam worden gesloopt. Hiervoor in de plaats komen nieuwe gebouwen op andere locaties waar in het verleden paviljoens stonden. In totaal zal een oppervlakte van ongeveer 7.700 m² aan bestaande gebouwen gehandhaafd blijven. De oppervlakte van de geplande nieuwbouw zal ongeveer 7.500 m² zijn.

2.7.3.2. In de streekplanuitwerking is vermeld dat de locatie Coxkwartier in de huidige situatie al een rode functie heeft en dat de oppervlakte aan bebouwing niet toeneemt. Het project draagt bij aan de versterking van de cultuurhistorische structuur van de locatie. Voorts is in de streekplanuitwerking vermeld dat de tekst van het streekplan wordt gewijzigd en dat daarin het volgende wordt opgenomen: "Het programma Hart van de Heuvelrug voorziet verder in ontwikkeling van zorginstellingsterrein Dolderse Hille (locatie Coxkwartier). Onder de voorwaarde dat de ruimtelijke kwaliteit wordt vergroot en de cultuurhistorische waarden van het gebied worden versterkt, is hier een functiewijziging aanvaardbaar die wordt gekenmerkt door een menging van zorg, wonen en werken. Deze functiecombinatie draagt bij aan de gewenste vermaatschappelijking van de zorg. De totale oppervlakte aan bebouwing mag niet toenemen."

2.7.4. Niet in geschil is dat de oppervlakte aan bebouwing van ten hoogste 15.200 m² zoals genoemd in artikel 2.6, tweede lid, onder 2.b, van de planvoorschriften, niet meer mogelijk maakt dan wat in de huidige situatie de totale oppervlakte is van de bestaande, legale bebouwing op de locatie. Over het betoog van de SMZ dat de aanbouw bij het hoofdgebouw Vijverhof ten onrechte zal worden gesloopt en vervangen door nieuwbouw, overweegt de Afdeling dat het plan ter plaatse van de bestaande, legale aanbouw voorziet in een bouwvlak. Gezien het feit dat de raad niet voornemens is om ervoor zorg te dragen dat de aanbouw op die plek zal verdwijnen, diende de raad dit gebouw als zodanig in het plan bestemmen. Het betoog van de SMZ dat de aanbouw ten onrechte zal worden vervangen, heeft dan ook geen betrekking op het plan zelf maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Dit betoog kan derhalve buiten beschouwing blijven.

Voorts zullen de gebouwen Van Swieten en Swammerdam worden heropgericht op locaties waar in het verleden andere gebouwen hebben gestaan. Nu het plan voor de huidige locaties van deze gebouwen niet voorziet in bouwvlakken, leidt het in het plan opnemen van de voorziene nieuwe locaties voor deze gebouwen derhalve niet tot een toename aan bebouwing.

2.7.5. Over de stelling van de SMZ dat het plan ten onrechte voorziet in een veel groter bruto vloeroppervlak dan nu op de locatie Coxkwartier aanwezig is, overweegt de Afdeling dat de raad ter zitting onbetwist heeft gesteld dat binnen de bestaande bebouwing in de huidige situatie ook nog mogelijkheden bestaan om het bruto vloeroppervlak dat in gebruik is, uit te breiden. Het plan maakt slechts een beperkte extra uitbreiding van het bruto vloeroppervlak mogelijk. Voorts heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het mogelijk maken van een groter bruto vloeroppervlak bij een gelijkblijvend bebouwd oppervlak niet in strijd is met het streekplan of de streekplanuitwerking.

2.7.6. Over de toegestane parkeerdekken overweegt de Afdeling dat in de begripsbepalingen van artikel 1 van de planvoorschriften is vastgelegd dat een ondergronds parkeerdek maximaal 1 meter boven het peil mag uitsteken (i.v.m. de toetreding van lucht en licht). Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het oorspronkelijk de bedoeling was om alleen ondergrondse parkeerdekken te realiseren onder de nieuw te bouwen gebouwen. Omdat veel bestaande gebouwen echter behouden blijven, kan daarmee niet voldoende parkeergelegenheid worden gecreëerd. Daarom zullen volgens de raad ook parkeerdekken worden gerealiseerd die een groter oppervlak hebben dan de te realiseren gebouwen. Nu bij de maximaal toegestane oppervlakte voor bebouwing volgens de planvoorschriften geen rekening hoeft te worden gehouden met de vierkante meters ondergronds parkeerdek, maakt het plan volgens het op dit punt onbetwiste deskundigenbericht een extra bebouwd oppervlak van ongeveer 4.000 m² mogelijk binnen de voorziene bouwvlakken. De Afdeling is van oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een zo groot oppervlak aan extra bebouwing ten opzichte van de toegestane oppervlakte aan gebouwen van 15.200 m² in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat in de streekplanuitwerking is opgenomen dat de totale oppervlakte aan bebouwing ter plaatse niet mag toenemen.

2.7.7. De conclusie is dat hetgeen de SMZ heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat het college, door het plan goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb.

Het beroep van de SMZ is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de zinsnede 'waarbij de vierkante meters ondergronds parkeerdek niet mee tellen' in artikel 2.6, tweede lid, onder 2.b, van de planvoorschriften, dient te worden vernietigd.

Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling aanleiding om goedkeuring te onthouden aan dit planonderdeel.

Locatie Willem Arntszhoeve

2.8. De ontwikkelingen waarin het plan voorziet voor de locatie Willem Arntszhoeve zijn volgens de SMZ ten onrechte niet getoetst aan het nee, tenzij-beleid. Voorts zou bij toetsing van de voorziene ontwikkelingen niet aan dat beleid kunnen worden voldaan. In verband met de aanwezige natuurwaarden zou dan ook ter plaatse geen vergroting van het bebouwingspercentage moeten worden toegestaan, aldus de SMZ.

2.8.1. Volgens het college is op de locatie Willem Arntszhoeve een herinrichting voorzien. De omvang van de bebouwing en de stedenbouwkundige structuur zijn vastgelegd op de plankaart. Tussen de gebouwen is weliswaar een groene inrichting voorzien, maar dit is van een heel andere orde dan het omliggende bos. Bij de herinrichting zal rekening moeten worden gehouden met de cultuurhistorische en natuurwaarden, aldus het college.

2.8.2. De locatie Willem Arntszhoeve heeft de bestemming "Maatschappelijk (M)". Het westelijke deel van de locatie heeft tevens de dubbelbestemming "Cultuurhistorisch waardevol gebied". Volgens de plantoelichting heeft de bestaande bebouwing een oppervlakte van ongeveer 26.650 m². Op grond van het plan is een maximale oppervlakte van ongeveer 31.900 m² toegestaan.

Op grond van artikel 2.19, tweede lid, van de planvoorschriften mogen op gronden met de bestemming "Cultuurhistorisch waardevol gebied" zonder vrijstelling geen gebouwen worden gebouwd.

2.8.3. De locatie Willem Arntszhoeve is op de bij het streekplan behorende kaart 'Gebieden binnen de groene contouren' aangeduid als bestaande natuur. Derhalve is het nee, tenzij-regime zoals vermeld onder 2.6.2.1 op deze locatie van toepassing. Gezien het feit dat de locatie Willem Arntszhoeve reeds lange tijd als instelling wordt gebruikt en daar ook een groot oppervlak aan bestaande bebouwing aanwezig is, heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de extra oppervlakte aan bebouwing op de locatie die het plan mogelijk maakt, niet zal leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied. Bovendien kan op het gedeelte van de locatie waaraan de dubbelbestemming is toegekend alleen met vrijstelling worden gebouwd.

2.8.4. De conclusie is dat hetgeen de SMZ heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk (M)" dat ziet op de locatie Willem Arntszhoeve niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van de SMZ is in zoverre ongegrond.

Buitenplaatsen

2.9. De SMZ stelt dat de cultuurhistorische waarden en natuurwaarden van de buitenplaatsen onvoldoende worden beschermd. Zij voert hiertoe aan dat hoewel de toegekende bestemming "Buitenplaats (BU)" deze waarden ook beschermt, voor de duidelijkheid alle waardevolle structuren in het plan de dubbelbestemming "Cultuurhistorisch waardevol gebied" zouden moeten hebben. Voorts zijn in de regeling voor de buitenplaatsen de natuurwaarden volgens de SMZ ten onrechte ondergeschikt aan de cultuurhistorische waarden en zullen de waardevolle groenstructuren ten onrechte van de gemeentelijke monumentenlijst worden verwijderd. Een natuurbestemming zou dan ook beter passen. Tevens is bij de Ernst Sillemhoeve behalve een conferentieoord, ten onrechte ook losse horeca zoals een hotel toegestaan, aldus de SMZ.

2.9.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de natuurwaarden onder de bestemming "Buitenplaats (BU)" ondergeschikt zijn gemaakt omdat deze vaak onderdeel zijn van de cultuurhistorische waarden. De bestemming is juist toegekend vanwege het cultuurhistorisch ontwerp van landschap en bebouwing. Daarin zijn behalve de tuin en het park ook de bestaande bos- en natuurwaarden opgenomen, aldus het college. Deze bestemmingsregeling biedt volgens het college voldoende bescherming voor de natuurwaarden.

2.9.2. Het betoog van de SMZ dat de waardevolle groenstructuren ten onrechte van de gemeentelijke monumentenlijst zullen worden verwijderd, heeft geen betrekking op het plan en kan derhalve in deze procedure niet aan de orde komen.

2.9.3. Ingevolge artikel 2.5, eerste lid, aanhef en onder 1., van de planvoorschriften, zijn de voor "Buitenplaats (BU)" aangewezen gronden bestemd voor het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van een buitenplaats met cultuurhistorische, landschappelijke en daaraan ondergeschikte natuurwaarden die bestaan uit de samenhang tussen hoofd- en bijgebouwen, het historisch tuin- en park-/bosontwerp, oude bossen en lanen, de bosranden en hellingbos, schrale bermen en de functie van dit tuin- en parkbos voor de flora en fauna.

2.9.4. Over het betoog van de SMZ dat het plan ter bescherming van de cultuurhistorische waarden naast de bestemming "Buitenplaats (BU)" ook had kunnen voorzien in de dubbelbestemming "Cultuurhistorisch waardevol gebied", overweegt de Afdeling het volgende. Nu ter zitting is gebleken dat tussen partijen niet in geschil is dat de bestemming "Buitenplaats (BU)" voorziet in voldoende bescherming voor de cultuurhistorische waarden, waaronder de waardevolle groenstructuren, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze bestemming voldoende bescherming biedt voor de cultuurhistorische waarden.

Over de onderschikking van de bescherming van natuurwaarden ten opzichte van de bescherming van cultuurhistorische en landschappelijke waarden overweegt de Afdeling het volgende. Vast is komen te staan dat de raad met de formulering van artikel 2.5, eerste lid, aanhef en onder 1., van de planvoorschriften heeft beoogd om duidelijk te maken dat bij deze bestemming de bescherming van aanwezige natuurwaarden niet ten koste mag gaan van het behoud van de cultuurhistorische waarden. Zoals de raad ter zitting ook heeft uiteengezet, maken deze natuurwaarden in het algemeen juist deel uit van de aanwezige cultuurhistorische waarden, zoals bijvoorbeeld de opzet van bosjes en lanen. Gezien het voorgaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bestemmingsregeling voldoende bescherming biedt voor de natuurwaarden.

2.9.5. Het plandeel met de bestemming "Buitenplaats (BU)" voor zover dat betrekking heeft op de Ernst Sillemhoeve, heeft op de plankaart tevens de aanduiding 'conferentieoord en horeca (co & h)'.

Ingevolge artikel 2.5, eerste lid, aanhef en onder 4., van de planvoorschriften, zijn de voor buitenplaats aangewezen gronden mede bestemd voor een conferentieoord en horeca, ter plaatse van de aanduiding 'co & h'.

2.9.5.1. Ter zitting is komen vast te staan dat het beroep van de SMZ op dit punt zich met name richt tegen de mogelijkheid om ter plaatse het gebruik als conferentieoord te beëindigen en het gehele gebouw als hotel in gebruik te nemen. Hierdoor zal volgens de SMZ het gebruik veel intensiever worden, hetgeen kan leiden tot een aantasting van de natuurwaarden. De Afdeling is echter van oordeel dat artikel 2.5, eerste lid, aanhef en onder 4., van de planvoorschriften aldus moet worden uitgelegd dat de aanduiding 'conferentieoord & horeca (co & h)' ter plaatse van de Ernst Sillemhoeve het gebruik voor horeca alleen in combinatie met een conferentieoord toelaat. Gelet hierop is op grond van het plan bij de Ernst Sillemhoeve dan ook geen zelfstandig hotel toegestaan. Het betoog van de SMZ dat het plan om die reden zou kunnen leiden tot een intensivering van het gebruik en een aantasting van de natuurwaarden faalt derhalve.

2.9.6. De conclusie is dat hetgeen de SMZ heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van de SMZ is ook in zoverre ongegrond.

Proceskostenveroordeling

2.10. Ten aanzien van de SMZ is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken. Ten aanzien van [appellant sub 1], de Steunvereniging en de Stichting Reinaerde bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van de stichting Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken gedeeltelijk gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 10 februari 2009, kenmerk 2009INT236997, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan:

a. het plandeel met de bestemming "Wonen (W)" dat ziet op de drie woningen ten westen van de Schroeder van der Kolklaan zoals nader aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart 1; en

b. de zinsnede 'waarbij de vierkante meters ondergronds parkeerdek niet mee tellen' in artikel 2.6, tweede lid, onder 2.b, van de planvoorschriften;

III. onthoudt goedkeuring aan de onder II. genoemde planonderdelen;

IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

V. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], de stichting Stichting Reinaerde en de vereniging Steunvereniging een School met de Bijbel geheel, en het beroep van de stichting Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken voor het overige ongegrond;

VI. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Utrecht aan de stichting Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.G.C. Wiebenga, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van Staat.

w.g. Wiebenga w.g. De Rooy
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2010

59-545.