Uitspraak 201004320/2/R1


Volledige tekst

201004320/2/R1.
Datum uitspraak: 7 oktober 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

en

de raad van de gemeente Zeevang,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 februari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Waterrijk 2009" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 mei 2010, beroep ingesteld. [verzoeker] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 14 mei 2010. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 augustus 2010, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[verzoeker] heeft een nader stuk ingediend.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 september 2010, waar [verzoeker] en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts is daar als partij gehoord de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bouwfonds Property Development B.V., vertegenwoordigd door ir. L.W.H. Vos.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Het plan voorziet met uit te werken bestemmingen onder meer in 200 grondgebonden woningen op de locatie "Watering IV", thans genaamd "Waterrijk".

2.3. De raad stelt zich op het standpunt dat ingevolge artikel 1.9 van de Crisis- en herstelwet de beroepsgronden die kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van [verzoeker] niet tot vernietiging van het bestreden besluit kunnen leiden.

2.3.1. Uit artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met bijlage I, onderdeel 1, onder 3.1, van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) volgt, voor zover van belang, dat artikel 1.9 van toepassing is op besluiten die vereist zijn voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de bouw van meer dan twintig woningen in een aaneengesloten gebied.

De voorzitter is van oordeel dat een bestemmingsplan dat eerst moet worden uitgewerkt alvorens de bouw van meer dan twintig woningen in een aaneengesloten gebied mogelijk wordt gemaakt, niet al een besluit is dat is vereist als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw. Het bestemmingsplan maakt in een dergelijk geval immers niet bij recht de bouw van meer dan twintig woningen mogelijk.

Gelet hierop is artikel 1.9 niet van toepassing op het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.

2.4. [verzoeker] betoogt dat de raad het plan ten onrechte heeft vastgesteld. Hij beoogt met zijn verzoek onomkeerbare gevolgen te voorkomen en noemt in dit verband de brief van 25 juni 2010 waarin het gemeentebestuur aangeeft in september 2010 te beginnen met zandtransport voor het aanbrengen van een zandpakket op de gronden ten behoeve van de realisering van het plan. Derhalve acht de voorzitter een spoedeisend belang aanwezig.

2.5. [verzoeker] betoogt dat de behoefte aan woningen onvoldoende is onderbouwd. Hierbij voert hij aan dat het aantal inwoners van de gemeente Zeevang afneemt.

2.5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de woningen voorzien in de woningbehoefte zoals omschreven in de streekplanuitwerking "Waterlands Wonen", die op 28 februari 2006 is vastgesteld door het college van gedeputeerde staten van Noord Holland (hierna: de streekplanuitwerking). Voorts stelt de raad te beschikken over een lijst met 400 woningzoekenden.

2.5.2. Het plan voorziet in de bestemming "Woongebied - Uit te werken - 1" voor twee plandelen ten zuidwesten van Oosthuizen en de bestemming "Woongebied - Uit te werken - 2" voor het plandeel ten zuiden van Oosthuizen.

Ingevolge artikel 6.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Woongebied - Uit te werken - 1" aangewezen gronden bestemd voor wonen.

Ingevolge artikel 7.1, aanhef en onder a en c, zijn de voor "Woongebied - Uit te werken - 2" aangewezen gronden bestemd voor wonen en maatschappelijke voorzieningen.

Ingevolge artikel 6.2.1, aanhef en onder a, en artikel 7.2.1, aanhef en onder a, werkt het college van burgemeester en wethouders de bestemmingen "Woongebied - Uit te werken - 1" onderscheidenlijk "Woongebied - Uit te werken - 2" uit met inachtneming van, voor zover van belang, de volgende algemene regels:

a. in de uit te werken gebieden "Woongebied - Uit te werken - 1" en "Woongebied - Uit te werken - 2" mogen in totaal 200 woningen worden gebouwd;

d. de uitwerking dient plaats te vinden op basis van het beeldkwaliteitsplan zoals opgenomen in bijlage 1 van de toelichting.

2.5.3. In de streekplanuitwerking is vastgelegd dat er voor de locatie Waterrijk tot maximaal 200 woningen ontwikkeld mogen worden.

Voor zover [verzoeker] aanvoert dat recente prognoses een afname van het aantal inwoners van Zeevang laten zien, overweegt de voorzitter dat, wat daar verder ook van zij, de raad de Monitor Woningbouw 2009 bij het bestreden besluit heeft betrokken en hierin staat dat voor Waterland, waar Zeevang deel van uitmaakt, in 2009 een woningtekort van 1.400 woningen bestaat.

Gelet hierop, nu de raad ter zitting onweersproken heeft gesteld dat de laatste 15 jaar nauwelijks woningen in Oosthuizen zijn bijgebouwd en in aanmerking genomen dat het gemeentebestuur stelt te beschikken over een lijst met ongeveer 400 woningzoekenden, ziet de voorzitter in hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd op voorhand geen aanleiding om aan de behoefte aan 200 woningen te twijfelen.

2.6. Voorts betoogt [verzoeker] dat het plan afbreuk doet aan de natuurwaarden van met name de gronden met de bestemming "Woongebied - Uit te werken - 1". In dit verband voert hij aan dat hij grotere aantallen smienten, grauwe ganzen en kolganzen heeft waargenomen dan zijn vermeld in het onderzoek "Waterrijk, Oosthuizen, toetsing in het kader van de wet- en regelgeving voor natuur" van Grontmij van 25 juni 2009 (hierna: het natuuronderzoek). Voorts is hij van mening dat gebruik is gemaakt van gedateerde gegevens en dat ten onrechte geen veldonderzoek is verricht. Verder stelt hij zich op het standpunt dat de meervleermuis ten onrechte niet is genoemd in de notitie van Grontmij van 22 juni 2010 (hierna: de notitie).

2.6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat uit het natuuronderzoek blijkt dat geen nadelige effecten worden verwacht voor de aanwezige natuurwaarden. Voorts zal het verlies aan weidevogelgebied, in overeenstemming met de Beleidsregel compensatie natuur en recreatie Noord-Holland, worden gecompenseerd door het storten van een bedrag per hectare in de provinciale compensatievoorziening, aldus de raad.

2.6.2. In het natuuronderzoek staat dat door het verloren gaan van foerageergebied voor smienten, grauwe ganzen en kolganzen, als gevolg van het plan, geen effecten op deze soorten worden verwacht, gelet op het geringe aantal voorkomende exemplaren en de omstandigheid dat het plangebied geen optimaal foerageergebied vormt omdat het wordt begraasd.

Voor zover [verzoeker] aanvoert dat hij zelf grotere aantallen smienten, grauwe ganzen en kolganzen heeft waargenomen dan in het natuuronderzoek zijn vermeld, overweegt de voorzitter dat [verzoeker] geen onderzoeksrapporten heeft overgelegd ter staving van zijn stellingen en evenmin anderszins heeft onderbouwd. Gelet hierop ziet de voorzitter in hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd evenmin aanknopingspunten voor het oordeel dat de bij het natuuronderzoek gebruikte tellingen van SOVON Vogelonderzoek Nederland (hierna: SOVON ) uit november 2005 achterhaald zijn. Verder heeft de raad verklaard dat veldwerk is verricht tussen juli en december 2008.

Voor zover [verzoeker] aanvoert dat de meervleermuis niet wordt genoemd in de notitie, terwijl de meervleermuis wel wordt genoemd in het natuuronderzoek, overweegt de voorzitter dat de plangrens naar aanleiding van het natuuronderzoek zo is gewijzigd dat het foerageergebied van deze vleermuizen buiten het plangebied is komen te vallen.

Gelet op het vorenstaande heeft [verzoeker] niet aannemelijk gemaakt dat het natuuronderzoek zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat de raad zich bij de vaststelling van het plan niet hierop heeft mogen baseren.

2.6.3. Gelet op het natuuronderzoek en het storten van een bedrag in de provinciale compensatievoorziening ziet de voorzitter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat het plan zal leiden tot onevenredige gevolgen voor de natuurwaarden.

2.7. Voorts betoogt [verzoeker] dat het plan afbreuk doet aan de landschapswaarden van met name de gronden met de bestemming "Woongebied - Uit te werken - 1". Hierbij voert hij aan dat in de provinciale Verkenning Bouwen voor Waterland 2020 op de gronden met de bestemming "Woongebied - Uit te werken - 1" zichtlijnen zijn ingetekend. Voorts doet het plan volgens hem afbreuk aan de openheid van het als nationaal landschap aangewezen gebied.

2.7.1. In de provinciale Verkenning Bouwen voor Waterland 2020 zijn ter plaatse van de plandelen met de bestemming "Woongebied - Uit te werken - 1" zichtlijnen ingetekend. Hieruit kan evenwel niet worden afgeleid dat aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden doorslaggevend gewicht moet worden toegekend. Hierbij neemt de voorzitter in aanmerking dat deze locatie in de verkenning is aangewezen als mogelijke woningbouwlocatie.

Volgens de plantoelichting is in verband met het nationaal landschap een beeldkwaliteitsplan vastgesteld, op basis waarvan de uitwerking dient plaats te vinden. In het beeldkwaliteitsplan is, voor zover van belang, vermeld dat zal worden gebouwd met lage dichtheden en een open bebouwingsstructuur door woningen in clusters te voorzien die los van elkaar liggen en groen omrand zijn, door noord-zuid en oost-west zichtlijnen vrij te houden en door de goot- en bouwhoogten te beperken. In aanvulling hierop staat in de plantoelichting dat de kenmerkende strokenverkaveling en de vergezichten, waaronder het zicht op de kerk en de zichten vanuit Watering III naar het open landschap behouden blijven en dat de hoofdwatergangen waar nodig worden verbreed. Gelet hierop is de voorzitter op voorhand van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de uitwerking van het plan niet behoeft te leiden tot een onevenredige aantasting van de openheid van het nationaal landschap.

2.8. Verder betoogt [verzoeker] dat de raad, gelet op de grotere natuur- en landschapswaarden op de gronden met de bestemming "Woongebied - Uit te werken - 1", ten onrechte niet heeft gekozen voor het door hem aangedragen alternatief om alle woningen te voorzien op de gronden met de bestemming "Woongebied - Uit te werken - 2".

2.8.1. De voorzitter overweegt dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

Volgens de plantoelichting en de toelichting van de raad ter zitting is gekozen voor een lage woningdichtheid en zal op de gronden met de bestemming "Woongebied - Uit te werken - 2" tevens worden voorzien in een brede school en een cultureel centrum, waardoor niet alle 200 woningen kunnen worden voorzien op de gronden met de bestemming "Woongebied - Uit te werken - 2". Voorts volgt uit het hiervoor overwogene dat niet aannemelijk is gemaakt dat het plan onevenredige gevolgen heeft voor de natuur- en landschapswaarden. Gelet hierop is de voorzitter voorshands van oordeel dat de raad het alternatief om alle woningen op de gronden met de bestemming "Woongebied - Uit te werken - 2" te voorzien in redelijkheid heeft kunnen afwijzen.

2.9. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.

w.g. Van Buuren w.g. Soede
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2010

270-635.