Uitspraak 201000353/1/H1


Volledige tekst

201000353/1/H1.
Datum uitspraak: 6 oktober 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 2 december 2009 in zaak nr. 08/8216 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp.

1. Procesverloop

Bij besluit van 1 november 2007 heeft het college [appellant] gelast de aan de achterzijde van de woning op het perceel [locatie] te Nootdorp (hierna: het perceel) gerealiseerde aan-of uitbouw (hierna: de serre) te verwijderen en verwijderd te houden of zodanig aan te passen dat de serre kan worden aangemerkt als een vergunningvrij bouwwerk, onder oplegging van een dwangsom van € 20.000,-- ineens.

Bij besluit van 28 november 2007 heeft het college het besluit van 1 november 2007 gewijzigd, in zoverre dat het de begunstigingstermijn heeft verlengd tot 28 februari 2008.

Bij besluit van 23 september 2007 (lees 2008 en hierna: het besluit op bezwaar) heeft het college naar aanleiding van het door [appellant] tegen het besluit van 1 november 2007 gemaakte bezwaar besloten dit besluit niet te herroepen.

Bij uitspraak van 2 december 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 januari 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 22 februari 2010.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 augustus 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.A. de Groot, advocaat te Delft, en het college, vertegenwoordigd door H.J.T. Smits en T. Dijkstra, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Niet in geschil is dat [appellant] de serre heeft gebouwd zonder de daarvoor vereiste bouwvergunning en dat is gehandeld in strijd met artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet, zodat het college terzake handhavend kon optreden.

Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college het besluit van 1 november 2007 ten onrechte niet heeft herroepen, nu ten tijde daarvan concreet zicht op legalisering bestond. Hij voert daartoe aan dat het college ten tijde van voormeld besluit de mogelijkheden van legalisering van de serre niet heeft onderzocht. Deze plicht ontstaat niet eerst nadat een complete aanvraag om bouwvergunning is ingediend, aldus [appellant].

2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 juli 2006 in zaak nr. 200508827/1) dient het college de vraag of legalisering mogelijk is zelfstandig te beantwoorden, ook als nog geen concrete daarop gerichte bouwaanvraag is ingediend. Wanneer legalisering van de situatie tot de mogelijkheden behoort kan niettemin concreet uitzicht daarop ontbreken, bijvoorbeeld indien de overtreder weigerachtig is een bouwaanvraag ter legalisering in te dienen.

Het college heeft in het besluit van 1 november 2007 overwogen dat het bereid is vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het legaliseren van de serre, maar dat concreet zicht hierop ontbreekt. Hierbij heeft het college betrokken dat het bij besluit van 23 maart 2007 een aanvraag om bouwvergunning van [appellant] voor het legaliseren van de serre buiten behandeling heeft gelaten vanwege het ontbreken van diverse bescheiden en dat [appellant] tegen dat besluit geen rechtsmiddelen heeft aangewend. Onder die omstandigheden heeft de rechtbank terecht overwogen dat ten tijde van het besluit van 1 november 2007 geen concreet zicht op legalisering bestond.

Het betoog faalt.

2.3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat handhavend optreden zodanig onevenredig is tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden behoorde te worden afgezien. Gelet op de afmetingen van de serre gaat het om een overtreding van geringe ernst en bij besluit van 14 september 2009 is alsnog bouwvergunning verleend voor de serre, aldus [appellant].

2.3.1. Het bouwen van een serre zonder de daarvoor vereiste vergunning kan niet als een overtreding van geringe ernst worden aangemerkt.

De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat niet is gebleken dat handhavend optreden zodanig onevenredig is tot de daarmee te dienen belangen dat van dat optreden behoorde te worden afgezien.

De omstandigheid dat bij besluit van 14 september 2009 voor de serre een bouwvergunning is verleend doet aan de rechtmatigheid van het besluit van 1 november 2007 niet af.

Het betoog faalt.

2.4. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat de hoogte van de dwangsom niet in redelijke verhouding staat tot het geschonden belang.

2.4.1. Voor het oordeel dat de hoogte van de dwangsom niet in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsom heeft de rechtbank terecht geen grond gezien, nu bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom aansluiting is gezocht bij de kosten van het bouwplan en in aanmerking is genomen dat het een tweede last onder dwangsom betreft.

Het betoog faalt.

2.5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan zijn betoog dat het college in zijn besluit op bezwaar ten onrechte niet heeft betrokken dat hij tijdig aan de last heeft voldaan, nu op 27 februari 2008 en derhalve voor afloop van de verlengde begunstigingstermijn, aanvullende bescheiden zijn overgelegd waarmee de bouwaanvraag compleet was. Daarbij was het, gelet op de omstandigheid dat de serre op een bestaande fundering is gebouwd, niet nodig constructieve gegevens over te leggen, aldus [appellant]. Ten slotte betoogt hij dat de rechtbank heeft miskend dat het college in het besluit op bezwaar ten onrechte niet heeft meegewogen dat de bouwaanvraag op 21 mei 2008 compleet was en voorzienbaar was dat de serre op korte termijn zou worden gelegaliseerd, vanwege de ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan "1e partiële herziening Rondom Nootdorp Centrum".

2.5.1. Hoewel de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op het betoog van [appellant] dat hij voor afloop van de begunstigingstermijn aan de last heeft voldaan, kan dit betoog niet leiden tot het door [appellant] daarmee beoogde doel. De omstandigheid dat [appellant] voor afloop van de begunstigingstermijn de volgens hem benodigde aanvullende bescheiden heeft overgelegd, wat daar ook van zij, maakt niet dat daarmee aan de last, welke strekt tot het verwijderen en verwijderd houden van de serre of het zodanig aanpassen dat de serre kan worden aangemerkt als een vergunningvrij bouwwerk, is voldaan.

Evenwel bestond, anders dan ten tijde van het besluit van 1 november 2007, ten tijde van het besluit op bezwaar wel concreet zicht op legalisering, nu het ontwerp-bestemmingsplan "1e partiële herziening Rondom Nootdorp Centrum", waarin de serre is gelegaliseerd, met ingang van 26 juni 2008 ter inzage heeft gelegen en hiertegen geen zienswijzen waren ingediend. Anders dan het college heeft gesteld, diende het deze omstandigheid, nu het toekomstige gewijzigde regelgeving betreft, bij het nemen van het besluit op bezwaar te betrekken en kon het zich niet beperken tot een toetsing van het besluit van 1 november 2007.

De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het betoog leidt echter niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, nu een herroeping van het besluit van 1 november 2007 met ingang van de datum dat de gewijzigde omstandigheid zich voordeed geen rechtsgevolg met zich brengt. Op dat moment was de eenmalige dwangsom immers reeds geheel verbeurd.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.

2.7. Gelet op hetgeen onder 2.5.1 is overwogen dient het college op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III. gelast dat de gemeente Pijnacker-Nootdorp aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 224,00 (zegge: tweehonderdvierentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.

w.g. Van der Spoel w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2010

414-564.