Uitspraak 201008030/1/M1 201008033/1/M1 201008513/1/M1


Volledige tekst

201008030/1/M1 201008033/1/M1 201008513/1/M1.
Datum uitspraak: 30 september 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van de naamloze vennootschap Refining & Trading Holland N.V., handelend onder de naam North Refinery (hierna: North Refinery), gevestigd te Farmsum, gemeente Delfzijl, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

verzoekster,

en

het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 24 juni 2010 heeft het college een begunstigingstermijn van een maand verbonden aan een bij besluit van 3 december 2009 opgelegde last onder dwangsom.

Op 11 augustus 2010 heeft het college een invorderingsbesluit als bedoeld in artikel 5:37 van de Algemene wet bestuursrecht genomen.

Op 23 augustus 2010 heeft het college een tweede invorderingsbesluit genomen.

Tegen deze besluiten heeft North Refinery bezwaar gemaakt.
Bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 16 augustus 2010 en 27 augustus 2010, heeft North Refinery de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 20 september 2010, waar North Refinery, vertegenwoordigd door mr. drs. J.C. Ozinga, advocaat te Rotterdam, en [directeur], en het college, vertegenwoordigd door mr. R.J.B. Caderius van Veen, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. De last onder dwangsom van 3 december 2009 is opgelegd wegens de gestelde overtreding van het aan de aan North Refinery verleende milieuvergunning verbonden voorschrift 5.7. Volgens dit voorschrift mag de geur van de in de inrichting aanwezige (afval)stoffen niet op 100 meter van de grens van de inrichting waarneembaar zijn. Indien op een afstand van meer dan 100 meter geur van de inrichting wordt waargenomen, dient de vergunninghouder in overleg met het bevoegd gezag doeltreffende geurmaatregelen te nemen. In het besluit van 3 december 2009 wordt geconstateerd dat dit voorschrift is overtreden, en wordt North Refinery gelast in overleg met het college doeltreffende geurmaatregelen te nemen opdat er op een afstand van 100 meter van de inrichting geen geur meer wordt waargenomen.

2.2. Voor zover de bezwaren van North Refinery betrekking hebben op de inhoud van vergunningsvoorschrift 5.7 en het besluit van 3 december 2009, overweegt de voorzitter dat deze besluiten in rechte onaantastbaar zijn, en in deze procedure niet ter beoordeling staan.

2.3. North Refinery voert met betrekking tot het besluit van 24 juni 2010 aan dat de daarbij verleende begunstigingstermijn te kort is, nu zij in overleg met het college maatregelen dient te nemen en het college haar heeft geadviseerd ter zake externe deskundigheid in te schakelen. Voor dat hele proces is een maand te kort, aldus North Refinery.

North Refinery bestrijdt voorts dat overtreding van het vergunningsvoorschrift heeft plaatsgevonden op de data 29 juli 2010 en 10 augustus 2010, die in de invorderingsbesluiten worden genoemd. Zij stelt dat ten eerste binnen de begunstigingstermijn maatregelen zijn getroffen, zoals gelast is. Dat is volgens haar gebeurd in overleg met toezichthoudende ambtenaren, en op geen enkel moment heeft het college bericht dat de maatregelen die zijn voorgesteld of uitgevoerd onvoldoende zouden zijn. Voorts betwist zij dat op voornoemde dagen geur is waargenomen. De afspraak was volgens North Refinery dat gezamenlijk geurwaarneming zou worden verricht, om misverstanden te voorkomen. Op 29 juli 2010 verschilden de toezichthoudende ambtenaar en de vertegenwoordiger van North Refinery van mening en op 10 augustus 2010 is North Refinery niet in de gelegenheid gesteld bij de waarneming aanwezig te zijn. Derhalve is geen gemeenschappelijke geurwaarneming uitgevoerd, aldus North Refinery. Voorts is volgens North Refinery de gekozen methode, vaststelling door één ambtenaar met een bijzonder fijne neus, niet objectief en is niet vast komen te staan dat de geur die deze stelt te hebben geroken, van North Refinery afkomstig is.

2.3.1. Het college acht de begunstigingstermijn lang genoeg, gezien de periode die al verstreken was. Het inschakelen van externe deskundigheid hoeft volgens het college niet veel tijd te kosten, aangezien daarmee slechts een aanvulling op de ruim aanwezige interne deskundigheid is beoogd. Het overleg met het college is van beperkte aard, aldus het college, en hoeft evenmin veel tijd te kosten.

Het college betoogt voorts dat op een afstand van 100 meter van North Refinery helemaal niets te ruiken mag zijn. Het gaat dus niet om het vaststellen van aantallen geureenheden of hedonische waarde. Daarom kan de vaststelling volgens het college zonder bezwaar door één ambtenaar met een zeer goede neus worden gedaan.

2.3.2. De voorzitter overweegt dat blijkens het besluit van 24 juni 2010 maatregelen zijn getroffen, die volgens het college niet effectief zijn gebleken. Het college heeft daarom in overweging gegeven om per omgaande externe expertise in te zetten, opdat de geurproblematiek exact in beeld zou worden gebracht en oplossingsrichtingen zouden worden bepaald, waaruit North Refinery na overleg met het college een keuze kan maken. De voorzitter betwijfelt of een maand genoeg is om dit proces, dat het college noodzakelijk acht om de gestelde geurproblematiek te verhelpen, te doorlopen. De voorzitter ziet hierin aanleiding om het besluit van 24 juni 2010, waarbij een begunstigingstermijn is gesteld, te schorsen.

2.3.3. Ten aanzien van de invorderingsbesluiten overweegt de voorzitter dat de vraag of de overtreding van het geurvoorschrift op deugdelijke wijze is vastgesteld in deze procedure niet kan worden beantwoord. Bij de behandeling van de bezwaren zal daarnaar onderzoek moeten worden verricht. Nu, zoals hiervoor is overwogen, te betwijfelen is of de begunstigingstermijn lang genoeg is, ziet de voorzitter mede gelet op deze omstandigheid aanleiding om de invorderingsbesluiten van 11 augustus 2010 en 23 augustus 2010 eveneens te schorsen.

2.4. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van gedeputeerde staten van Groningen van 24 juni 2010, kenmerk 2010-34.052/25, MTZ, 253027, 11 augustus 2010, kenmerk 2010-45.701B, MTZ en 23 augustus 2010, kenmerk 2010-46.680/33 MTZ tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;

II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Groningen tot vergoeding van bij Refining & Trading Holland, handelend onder de naam North Refinery, in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Groningen aan Refining & Trading Holland, handelend onder de naam North Refinery, het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Plambeck
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2010

539.