Uitspraak 200606676/1


Volledige tekst

200606676/1.
Datum uitspraak: 4 oktober 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de vereniging "Politieke Vereniging 'Directe Democraten'", gevestigd te Amsterdam,
2. M.S. Fortuyn, wonend te Loenhout, gemeente Wuustwezel (België),
appellanten,

en

het centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 4 september 2006 heeft verweerder (hierna: het centraal stembureau) op verzoek van de politieke groepering "Politieke Vereniging 'Lijst Pim Fortuyn'" de aanduiding 'Lijst Pim Fortuyn (LPF)', opgenomen in het door het centraal stembureau bijgehouden register ten behoeve van de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (hierna ook: het register), gewijzigd in de aanduiding 'Fortuyn'.

Tegen dit besluit heeft appellante sub 1 bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 september 2006, en appellant sub 2 bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 september 2006, beroep ingesteld.

Bij brief van 18 september 2006 heeft de Politieke Vereniging Lijst Pim Fortuyn een reactie ingediend.

Bij brief van 19 september 2006 heeft het centraal stembureau een verweerschrift ingediend.

Bij brieven van 12 september 2006, 13 september 2006, 14 september 2006, 15 september 2006, 16 september 2006, 18 september 2006 en 20 september 2006 hebben appellanten nadere stukken ingediend. Deze zijn in kopie aan de andere partijen toegezonden.

Bij brief van 20 september 2006 heeft het centraal stembureau nadere stukken overgelegd. Deze zijn in kopie aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door J.A.M. Hendriks, secretaris-vice voorzitter van appellante sub 1 en als gemachtigde van appellant sub 2, en het centraal stembureau, vertegenwoordigd door mr. J. Schipper-Spanninga, secretaris-directeur van de Kiesraad, en drs. P.J. Young, juridisch medewerker van de Kiesraad, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel G 1, eerste lid, van de Kieswet kan een politieke groepering die een vereniging is met volledige rechtsbevoegdheid aan het centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer schriftelijk verzoeken de aanduiding waarmee zij voor die verkiezing op de kandidatenlijst wenst te worden vermeld, in te schrijven in een register dat door het centraal stembureau wordt bijgehouden. Verzoeken, ingediend na de drieënveertigste dag voor de kandidaatstelling, blijven voor de daaropvolgende verkiezing buiten behandeling.

Ingevolge het vierde lid van dat artikel beschikt het centraal stembureau slechts afwijzend op het verzoek, indien:

a. de aanduiding strijdig is met de openbare orde;

b. de aanduiding geheel of in hoofdzaak overeenstemt met een reeds geregistreerde aanduiding van een andere politieke groepering, of met een aanduiding waarvoor reeds eerder op grond van dit artikel een registratieverzoek is ingediend, en daardoor verwarring te duchten is;

c. de aanduiding anderszins misleidend is voor de kiezers;

d. de aanduiding meer dan 35 letters of andere tekens bevat;

e. de aanduiding geheel of in hoofdzaak overeenstemt met die van een rechtspersoon die bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak verboden is verklaard en deswege is ontbonden;

f. het verzoek op dezelfde dag bij het centraal stembureau is ingekomen als een ander verzoek strekkende tot inschrijving van een geheel of in hoofdzaak gelijkluidende aanduiding, tenzij dat andere verzoek reeds op een der onder a tot en met e genoemde gronden moet worden afgewezen.

Ingevolge het zesde lid van dat artikel kan een politieke groepering waarvan de aanduiding is ingeschreven in het register, schriftelijk een verzoek tot wijziging van deze aanduiding indienen bij het centraal stembureau. De laatste volzin van het eerste lid, alsmede het vierde en vijfde lid zijn op verzoeken tot wijziging van overeenkomstige toepassing.

2.2. Appellanten betogen allereerst dat het verzoek van 21 augustus 2006 van de vereniging "Politieke Vereniging 'Lijst Pim Fortuyn'" de aanduiding in het register te wijzigen in 'Fortuyn', niet is ondertekend door de tot vertegenwoordiging bevoegde personen. De handtekening van uitsluitend prof. dr. G. Snel is volgens appellanten onvoldoende, nu blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel hij slechts gezamenlijk met een andere bestuurder bevoegd is.

2.3. In artikel 12, eerste lid, van de statuten van de vereniging "Politieke Vereniging 'Lijst Pim Fortuyn'", voor zover thans van belang, is bepaald dat de bevoegdheid tot vertegenwoordiging mede toekomt aan de voorzitter tezamen met de secretaris of de penningmeester, dan wel de secretaris tezamen met de penningmeester (echter niet de secretaris-penningmeester alleen). Hieruit volgt dat vertegenwoordiging door de voorzitter en de penningmeester gezamenlijk ook geoorloofd is, indien deze functies in één persoon zijn verenigd. Blijkens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel bekleedt Gijsbert Snel de functie "Voorzitter-Penningmeester". Gelet op artikel 12 van de statuten is het centraal stembureau dan ook terecht tot de conclusie gekomen dat prof. dr. G. Snel bevoegd was het verzoek van 21 augustus 2006 namens de vereniging "Politieke Vereniging 'Lijst Pim Fortuyn'" in te dienen. Medeondertekening door een ander bestuurslid was niet noodzakelijk. Dat in het uittreksel van de Kamer van Koophandel met betrekking tot Gijsbert Snel achter 'Bevoegdheid' is vermeld "Gezamenlijk bevoegd (met andere bestuurder(s), zie statuten)" leidt niet tot een ander oordeel. Aan de statuten, waarnaar het uittreksel verwijst, dient doorslaggevende betekenis te worden toegekend. Het betoog van appellanten faalt.

2.4. Appellanten betogen voorts dat het centraal stembureau het verzoek van de vereniging "Politieke Vereniging 'Lijst Pim Fortuyn'" van 21 augustus 2006 had moeten afwijzen op de grond genoemd in artikel G 1, eerste lid, onder b, van de Kieswet, nu de aanduiding 'Fortuyn' geheel of in hoofdzaak overeenstemt met een aanduiding waarvoor reeds eerder op grond van dit artikel een registratieverzoek is ingediend, en daardoor verwarring te duchten is. Daartoe voeren appellanten aan dat appellante sub 1 reeds op 3 augustus 2006 een verzoek heeft ingediend tot inschrijving van de aanduiding 'ONS FORTUYN' in het register.

2.5. Vast staat dat het verzoek van appellante sub 1 tot inschrijving van de aanduiding 'ONS FORTUYN' in het register bij besluit van 22 augustus 2006 door het centraal stembureau is afgewezen. Dit besluit is op 25 augustus 2006 gepubliceerd in de Staatscourant (Stcrt. 2006, 165). Appellante sub 1 en J.A.M. Hendriks hebben tegen dit besluit beroep bij de Afdeling ingesteld, doch hebben dit beroep ingetrokken. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de beroepstermijn is verstreken, is het besluit van 22 augustus 2006 in rechte onaantastbaar geworden. Dit leidt tot het oordeel dat ten tijde van het nemen van het besluit van 4 september 2006 met betrekking tot het verzoek van de vereniging "Politieke Vereniging 'Lijst Pim Fortuyn'" de aanduiding "ONS FORTUYN" niet langer was aan te merken als een aanduiding waarvoor reeds eerder een registratieverzoek is ingediend, waardoor geen verwarring meer te duchten is als bedoeld in artikel G 1, vierde lid, onder b, van de Kieswet en reeds hierom dit artikelonderdeel niet tot het oordeel leidt dat het verzoek door het centraal stembureau had moeten worden afgewezen.

2.6. Appellanten betogen verder dat de vereniging "Politieke Vereniging 'Lijst Pim Fortuyn'" niet het recht heeft om de enkele aanduiding 'Fortuyn' in te schrijven. Daartoe voeren zij aan dat ten behoeve van appellant sub 2 de merken 'PIM FORTUYN' en 'FORTUYN' bij het Benelux-Merkenbureau zijn geregistreerd. De inschrijving van de aanduiding ‘Fortuyn’ vormt dan ook een inbreuk op het merkenrecht van appellant sub 2, aldus appellanten.

2.6.1. Voorop staat dat de enkele omstandigheid dat de aanduiding een inbreuk zou vormen op het recht van appellant sub 2 tot gebruik van het geregistreerde merk 'FORTUYN' niet behoort tot de in artikel G 1, vierde lid, van de Kieswet limitatief opgesomde gronden voor afwijzing van de door een politieke groepering bij het centraal stembureau ter registratie aangeboden aanduiding. Meer in het bijzonder leidt de omstandigheid dat het gebruik van de aanduiding ‘Fortuyn' op de kandidatenlijst in strijd zou zijn met het merkenrecht op zichzelf niet tot het oordeel dat sprake is van strijdigheid met de openbare orde als bedoeld in artikel G 1, vierde lid, onder a, van de Kieswet reeds omdat appellant sub 2 ter zake van de inbreuk op het merkenrecht (nog) geen procedure is begonnen en de bevoegde rechter daarover geen uitspraak heeft gedaan.

2.6.2. Voorts is de aanduiding evenmin misleidend voor de kiezers als bedoeld in artikel G 1, vierde lid, onder c, van de Kieswet.

Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 29 september 2006 in zaak no. 200606622/1 levert de omstandigheid dat een aanduiding waarvan bij het centraal stembureau de registratie wordt verzocht mogelijk geheel of gedeeltelijk overeenstemt met een reeds gevestigde naam, aanduiding of geregistreerd merk, slechts dan misleiding als bedoeld in artikel G 1, vierde lid, onder c, van de Kieswet op, indien de gevestigde naam, aanduiding of het geregistreerde merk betrekking heeft op een politieke of maatschappelijke groepering of een instelling verbonden met of verwant aan het staatkundige bestel. Nu appellant sub 2 - een natuurlijk persoon - niet is aan te merken als een groepering of instelling als hiervoor bedoeld, is reeds hierom met betrekking tot het door hem geregistreerde merk 'FORTUYN' van misleiding als bedoeld in artikel G 1, vierde lid, onder c, van de Kieswet geen sprake.

2.7. Aangezien geen van de overige in artikel G 1, vierde lid, van de Kieswet genoemde weigeringsgronden zich voordoet, leidt het vorenstaande tot het oordeel dat het centraal stembureau het verzoek van de vereniging "Politieke Vereniging 'Lijst Pim Fortuyn'" tot wijziging van de in het register ingeschreven aanduiding in ‘Fortuyn’ terecht heeft ingewilligd.

2.8. De beroepen zijn ongegrond.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Dallinga
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2006

18-435.