Uitspraak 201003122/1/M2


Volledige tekst

201003122/1/M2.
Datum uitspraak: 8 september 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Lavo Beheer Beuningen B.V. (hierna: Lavo Beheer), gevestigd te Beuningen (Gld.),
appellante,

en

het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 8 juli 2009 heeft het college vastgesteld dat zich aan de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Neerbosch, sectie […], nummers […] en [….], een geval van ernstige verontreiniging bevindt, waarvan spoedige sanering noodzakelijk is. Dit besluit is op 16 juli 2009 ter inzage gelegd.

Bij ongedateerd besluit, verzonden op 19 februari 2010, heeft het college het door Lavo Beheer hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft Lavo Beheer bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2010, beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juli 2010, waar Lavo Beheer, vertegenwoordigd door mr. C.G.J.M. Termaat, advocaat te Rosmalen, en het college, vertegenwoordigd door mr. I.M.I van den Bergh en M. Wesseling, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ter zitting heeft Lavo Beheer de beroepsgrond, inhoudende dat in het bestreden besluit ten onrechte niet is ingegaan op haar verzoek om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, ingetrokken.

2.2. Het besluit van 8 juli 2009 is gebaseerd op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 37, eerste en tweede lid, van de Wet bodembescherming en heeft betrekking op de [locatie], die eigendom is van Lavo Beheer. Op deze locatie was eerder een galvaniseerbedrijf gevestigd.

2.3. Ingevolge artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming stellen gedeputeerde staten in een beschikking als bedoeld in artikel 29, eerste lid, waarbij zij vaststellen dat sprake is van een geval van ernstige verontreiniging, tevens vast of het huidige dan wel voorgenomen gebruik van de bodem of de mogelijke verspreiding van de verontreiniging leiden tot zodanige risico's voor mens, plant of dier dat spoedige sanering noodzakelijk is. Indien gedeputeerde staten vaststellen dat van risico's sprake is als bedoeld in het eerste lid, bepalen zij ingevolge het tweede lid dat met de sanering dient te worden begonnen vóór een door hen vast te stellen tijdstip dat ligt zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding van de beschikking, bedoelt in het eerste lid.

Ingevolge artikel 88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet bodembescherming, voor zover hier van belang, worden de gemeenten Amsterdam, 's-Gravenhage, Rotterdam en Utrecht gelijkgesteld met een provincie voor de toepassing van, voor zover hier van belang, de artikelen 27 tot en met 34, 37 en 39.

Het achtste lid, zoals dat gold ten tijde van het bestreden besluit, (thans: het zevende lid) bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur het eerste lid van overeenkomstige toepassing kan worden verklaard op andere gemeenten dan die, genoemd in het eerste lid.

Ingevolge artikel 1 van het Besluit aanwijzing bevoegd gezag gemeenten Wet bodembescherming, dat een algemene maatregel van bestuur is in evenbedoelde zin, is artikel 88, eerste lid, van de Wet bodembescherming van overeenkomstige toepassing op onder meer de gemeente Nijmegen.

2.4. Lavo Beheer betoogt dat het college bij de vaststelling of spoedige sanering noodzakelijk is ten onrechte heeft getoetst aan de Circulaire bodemsanering 2006 zoals gewijzigd per 1 oktober 2008 van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Circulaire 2008). Volgens haar had het college toepassing moeten geven aan de Circulaire bodemsanering 2009 (hierna: de Circulaire 2009).

2.4.1. Bij de vaststelling of spoedige sanering noodzakelijk is heeft het college de Circulaire 2008 toegepast. Op 7 april 2009 is echter de Circulaire 2009 daarvoor in de plaats getreden (Stcr. 2009, nr. 67). Het bestreden besluit is na 7 april 2009 genomen. Het college heeft bij het nemen van dit besluit ten onrechte de op dat moment vervallen Circulaire 2008 toegepast. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te worden vernietigd.

2.4.2. In de Circulaire 2009 hebben ten opzichte van de Circulaire 2008 geen wijzigingen plaatsgevonden ten aanzien van de hier aan de orde zijnde streef- en interventiewaarde voor chroom en de beoordeling van verspreidingsrisico's van chroomverontreiniging, zoals aan de orde in de onderhavige besluitvorming. Wat betreft de beoordeling van de ernst en de spoed van de chroomverontreiniging ter plaatse van de [locatie] verschilt de door het college gehanteerde Circulaire 2008 inhoudelijk niet van de Circulaire 2009.

2.4.3. Gezien het voorafgaande is er aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven, tenzij er overigens een grond voor vernietiging van het bestreden besluit aanwezig is en de Afdeling van oordeel is dat daarom de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand kunnen blijven.

2.5. Lavo Beheer betoogt dat voor de vaststelling of spoedige sanering noodzakelijk is niet met een standaard risicobeoordeling kon worden volstaan. Volgens haar had het college ook een locatiespecifieke risicobeoordeling moeten uitvoeren. Verder voert Lavo Beheer aan dat de termijn van vier jaar waarbinnen na de inwerkingtreding van het bestreden besluit met de sanering moet worden begonnen ten onrechte niet nader is onderbouwd.

2.5.1. Tussen partijen is niet in geschil dat zich ter plaatse een geval van ernstige bodemverontreiniging voordoet. Bij de vaststelling of spoedige sanering noodzakelijk is heeft het college, zoals vermeld, de Circulaire 2008 tot uitgangspunt genomen. De Circulaire 2008 hanteert, evenals de Circulaire 2009, de zogenoemde Sanscrit-methode.

In het "Afperkend bodemonderzoek [locatie] te Nijmegen" van 10 juli 2008 van NIPA milieutechniek B.V. is aan de hand van de Sanscrit-methode een standaard risicobeoordeling opgesteld. Daaruit blijkt voor het geval van bodemverontreiniging ter plaatse van de locatie [locatie] dat het bodemvolume dat wordt ingesloten door de interventiewaarde contour groter is dan 6.000 kubieke meter en dat op deze locatie jaarlijks meer dan 1.000 kubieke meter bodemvolume extra verontreinigd raakt met grondwater dat chroom bevat in gehalten boven de interventiewaarden, zodat sprake is van een onbeheersbare situatie ten gevolge van verspreiding van verontreiniging in het grondwater en spoedige sanering noodzakelijk is. Lavo Beheer heeft deze conclusie niet weersproken. In hetgeen zij aanvoert ziet de Afdeling dan ook geen grond voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat voor de vaststelling dat zich een geval tot spoedig saneren voordoet met een standaard risicobeoordeling kon worden volstaan.

De beroepsgrond faalt.

2.5.2. Wat betreft het betoog van Lavo Beheer dat de termijn van vier jaar waarbinnen met de sanering moet zijn begonnen door het college onvoldoende is onderbouwd, overweegt de Afdeling dat volgens de door het college toegepaste Circulaire 2008 een termijn van vier jaar als richtlijn wordt gehanteerd voor het saneringstijdstip. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat zich in dit geval geen omstandigheden voordoen die aanleiding geven om van deze richtlijn af te wijken. De termijn van vier jaar is ook opgenomen in de Circulaire 2009. In hetgeen Lavo Beheer heeft aangevoerd over de ontstaansdatum van de verontreiniging en de bekendheid van het college daarmee ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college ten onrechte heeft volstaan met deze motivering.

De beroepsgrond faalt.

2.6. Lavo Beheer voert aan dat haar in het bestreden besluit ten onrechte geen nadeelcompensatie is toegekend voor de kosten die zij moet maken voor het bodemonderzoek en de bodemsanering.

2.6.1. Ter zitting heeft Lavo Beheer haar betoog ten aanzien van nadeelcompensatie beperkt tot het ontbreken van nadeelcompensatie op grond van het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel. Zoals eerder overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 11 januari 2006 in zaak nr. 200501586/1 is nadeelcompensatie op grond van het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel uitsluitend van toepassing in gevallen waarin het bestuursorgaan een belangenafweging dient te maken.

Voor een dergelijke belangenafweging door het college is in een besluit tot vaststelling van de ernst en spoed van een verontreiniging op grond van de artikelen 29 en 37 van de Wet bodembescherming - zoals in dit geval aan de orde - evenwel geen ruimte. Die vaststelling is namelijk alleen gebaseerd op aspecten van bodemverontreiniging en niet op een afweging waarbij het individuele belang van Lavo Beheer wordt meegewogen. Voor nadeelcompensatie op grond van het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel was derhalve bij het nemen van het bestreden besluit geen grond aanwezig. De door Lavo Beheer aangevoerde omstandigheid dat de verontreiniging ter plaatse reeds meer dan dertig jaar aanwezig is zonder klachten uit de omgeving kan hieraan, daargelaten de juistheid van deze stelling, niet afdoen.

De beroepsgrond faalt.

2.7. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb te worden vernietigd. De Afdeling zal evenwel bepalen dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven.

2.8. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het op 19 februari 2010 verzonden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen, kenmerk G140/l.vdBergh Z09.002408/D10.054213;

III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;

IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen tot vergoeding van de bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Lavo Beheer Beuningen B.V. opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Lavo Beheer Beuningen B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Hulst, ambtenaar van staat.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Hulst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 8 september 2010

402-584.