Uitspraak 200907680/1/R1


Volledige tekst

200907680/1/R1.
Datum uitspraak: 1 september 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellanten sub 1], gevestigd te [plaats] onderscheidenlijk [plaats] (hierna in enkelvoud: [appellante sub 1]),
2. [appellant sub 2] en anderen, wonend te [plaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2009, kenmerk PZH-2009-495812, heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Den Haag bij besluit van 27 november 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Strand".

Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 oktober 2009, en [appellant sub 2] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 oktober 2009, beroep ingesteld.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante sub 1] en [appellant sub 2] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2010, waar [appellant sub 2] en anderen, bij monde van [appellant sub 2 A], en [appellante sub 1], vertegenwoordigd door mr. R.C.V. Mans, advocaat te Leiden, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Severijns, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door mr. C.M. Krijgsman, werkzaam bij de gemeente, als partij gehoord.

2. Overwegingen

Ontvankelijkheid

2.1. Het beroep van [appellant sub 2] en anderen, voor zover ingediend door [appellant sub 2 B], [appellant sub 2 C], [appellant sub 2 D], [appellant sub 2 E], [appellant sub 2 F], [appellant sub 2 G], [appellant sub 2 H], [appellant sub 2 I], [appellant sub 2 J], [appellant sub 2 K], [appellant sub 2 L], [appellant sub 2 M], [appellant sub 2 N], [appellant sub 2 O], [appellant sub 2 P], [appellant sub 2 Q], [appellant sub 2 R], [appellant sub 2 S], [appellant sub 2 T], [appellant sub 2 U], [appellant sub 2 V], [appellant sub 2 W], [appellant sub 2 X], [appellant sub 2 Y], [appellant sub 2 Z], [appellant sub 2 Aa], [appellant sub 2 Ab], [appellant sub 2 Ac], [appellant sub 2 Ad], [appellant sub 2 Ae], [appellant sub 2 Af], [appellant sub 2 Ag], [appellant sub 2 Ah], [appellant sub 2 Ai], [appellant sub 2 Aj], [appellant sub 2 Ak] en [appellant sub 2 Al], dat is gericht tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden - straat (Vs)", wat betreft de Strandweg ter hoogte van de Vuurbaakstraat, steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.

Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, aanhef en onder d, en 56, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 27 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot goedkeuring van het college, voor zover dit beroep de goedkeuring van plandelen, voorschriften of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan bij de raad naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden.

Dit is slechts anders voor zover de raad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, dan wel indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht.

Geen van deze omstandigheden doet zich voor.

Het beroep van [appellant sub 2] en anderen, voor zover ingediend door [appellant sub 2 B], [appellant sub 2 C], [appellant sub 2 D], [appellant sub 2 E], [appellant sub 2 F], [appellant sub 2 G], [appellant sub 2 H], [appellant sub 2 I], [appellant sub 2 J], [appellant sub 2 K], [appellant sub 2 L], [appellant sub 2 M], [appellant sub 2 N], [appellant sub 2 O], [appellant sub 2 P], [appellant sub 2 Q], [appellant sub 2 R], [appellant sub 2 S], [appellant sub 2 T], [appellant sub 2 U], [appellant sub 2 V], [appellant sub 2 W], [appellant sub 2 X], [appellant sub 2 Y], [appellant sub 2 Z], [appellant sub 2 Aa], [appellant sub 2 Ab], [appellant sub 2 Ac], [appellant sub 2 Ad], [appellant sub 2 Ae], [appellant sub 2 Af], [appellant sub 2 Ag], [appellant sub 2 Ah], [appellant sub 2 Ai], [appellant sub 2 Aj], [appellant sub 2 Ak] en [appellant sub 2 Al], is niet-ontvankelijk.

Toetsingskader

2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

Planbeschrijving

2.3. Het plan voorziet in een actuele planologische regeling voor het Haagse strand. Het plan is conserverend van aard met uitzondering, voor zover hier van belang, van de zeeweringsplannen.

Het beroep van [appellante sub 1]

2.4. [appellante sub 1] richt zich in beroep tegen de goedkeuring van artikel 6.2.5, aanhef en onder b, eerste gedachtestreepje, van de planvoorschriften voor zover hierin de bruto vloeroppervlakte wat betreft haar strandpaviljoen is beperkt tot 525 m². Zij betoogt dat hierdoor het terras, de zonneboxen en een osmosekast van in totaal 124 m² bruto vloeroppervlak niet als zodanig zijn bestemd. Dit is volgens haar in strijd met de bedoeling van de raad, nu in de plantoelichting wordt gesteld dat paviljoens waaraan een bouwvergunning is verleend of die anderszins gevestigde rechten hebben en in oppervlakte groter zijn dan de standaard, door middel van het opnemen van een maatbestemming in de voorschriften, als zodanig worden bestemd.

Voorts betoogt [appellante sub 1] dat het voorschrift in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Hiertoe voert zij aan dat andere paviljoens op het Noorderstrand, in tegenstelling tot haar paviljoen, in het plan de mogelijkheid hebben gekregen om uit te breiden.

Tot slot voert [appellante sub 1] aan dat het voorschrift ten onrechte met zich brengt dat de exploitatie op een bruto vloeroppervlak van 525 m² moeten worden uitgeoefend en daarbij het strandmeubilair en de afvalcontainers binnen dat oppervlak moeten worden opgeslagen. Dit heeft tot gevolg dat een aanzienlijk deel van het oppervlak van 525 m² niet voor horeca-activiteiten kan worden gebruikt. Deze inperking van het oppervlak zorgt voor een terugloop van de inkomsten en staat naar de mening van [appellante sub 1] niet in verhouding tot de door het plan te dienen doelen.

2.4.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het voorschrift redelijk is, nu 525 m² aan bouwwerken is vergund en geen vergunning is afgegeven voor zonneboxen en overige bouwwerken buiten de hoofdbebouwing.

2.4.2. De raad stelt zich op het standpunt dat is gekozen om de maximaal toegestane bruto vloeroppervlakte te verhogen naar 300 m² of 335 m². Dit is zoveel mogelijk in overeenstemming met de vergunde situatie. Voor de paviljoens waar de vergunde situatie de standaard maximumoppervlakte overstijgt, wordt in de voorschriften van het plan of op de plankaart een specifieke maatbestemming opgenomen, zoals bij strandpaviljoen De Waterreus.

2.4.3. [appellante sub 1] exploiteert een strandpaviljoen op het Noorderstrand met exploitatienummer […]. In het plan is aan de gronden de bestemming "Recreatie-strand (Rs)" met de aanduiding "exploitatievlak strandbebouwing" toegekend.

Ingevolge artikel 6.2.5, aanhef en onder a, van de planvoorschriften mag het bruto vloeroppervlak van de gebouwen per exploitatienummer inclusief overkapping in de vorm van dakoverstekken, veranda's, luifels, vaste parasols, opslagruimte voor straatmeubilair en afval en andere bebouwing, zoals zonneboxen en containers, voor zover op grond van de Woningwet als gebouw aangemerkt, niet meer bedragen dan:

a1: maximaal 335 m² voor het gebied:

- Noordelijk havenhoofd tot en met Scheveningseslag (golfbreker nr. 44);

- Zwarte Pad (golfbreker nr. 46) tot en met gemeentegrens;

a2: maximaal 300 m² voor het gebied:

- Scheveningseslag (golfbreker nr. 44) tot Zwarte Pad, onder de voorwaarden dat indien het exploitatienummer breder is dan 7,5 m, in het verlengde van de zeelijn:

1. niet meer dan 60% van het gehuurde exploitatienummer bebouwd als gebouw mag zijn,

2. per exploitatienummer één strook, minimaal 5 meter breed, loodrecht op de zeelijn, dient te zijn waar uitsluitend bebouwing in de vorm van zonneboxen is toegestaan;

- Zuiderstrand;

Ingevolge artikel 6.2.5, aanhef en onder b, eerste gedachtestreepje, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, geldt in afwijking van het onder a vermelde oppervlakte, voor de strandpaviljoens op het Noorderstrand met exploitatienummers zoals op de plankaart aangeduid: nummer […] een oppervlakte van 525 m².

2.4.3.1. Volgens de plantoelichting is van belang dat de bebouwing op het strand grotendeels op de kernzone van de zeewering is gelegen. Een massale bebouwing kan de primaire functie van het strand, de zeewering, in gevaar brengen. Alle belangen afwegend, wordt door middel van dit bestemmingsplan de oppervlakte van de strandbebouwing voor strandpaviljoens en watersportverenigingen (brandwatersportverenigingen en scholen) beperkt.

Verder vermeldt de plantoelichting dat er prioriteit wordt gegeven aan de handhaafbaarheid van de bebouwing op het strand, ten behoeve van de huidige waterkering, de veiligheid voor badgasten en om overlast voor omwonenden te voorkomen.

Volgens de plantoelichting is de grootte van de bebouwing op de exploitatievlakken tot nu toe gebonden aan een maximum van 225 m². Dit maximum is in de jaren 90 van de vorige eeuw vastgesteld en wordt nu verhoogd, om een aantal ontwikkelingen mogelijk te maken. Voor de paviljoens is verder een kwaliteitsslag aan de orde, tevens worden er eisen gesteld aan (inpandige) opslag van onder meer strandbedden en afval. Deze verhoging is aangepast aan de locatie van de exploitatievlakken en houdt in dat het inclusief alle ruimten is die op grond van de Woningwet als gebouw kunnen worden aangemerkt, zoals overdekte zonneboxen, opslagruimte van strandmeubilair en afvalcontainers.

Om te voorkomen dat exploitatievakken dicht gezet worden door bebouwing of dat er sprake is van een te grote aaneengesloten wand van bebouwing van strandpaviljoens, worden maximum regels gesteld aan de begrenzing en hoogte van de bebouwing.

Inspelend op de ambities voor heel Scheveningen en omdat het vergroten van het bebouwbaar oppervlak door de clustering geen grote impact heeft op het zicht op strand en zee, wordt het bebouwd oppervlak voor het deel van Scheveningen tussen Scheveningseslag en de haven maximaal 335 m². Vanwege vergroting van het maximum bebouwd oppervlak en omdat uitzichtbeperkingen hier niet aan de orde zijn, is de maximale hoogte bepaald op 4.50 meter.

De strandpaviljoens aan wie een bouwvergunning is verleend of die anderszins gevestigde rechten hebben en in oppervlakte groter zijn dan eerdergenoemde standaard, worden door middel van het opnemen van een maatbestemming in de voorschriften als zodanig bestemd, aldus de plantoelichting.

2.4.4. Bij besluit van 5 februari 2001 is aan [appellante sub 1] een bouwvergunning verleend voor de verbouwing van een strandpaviljoen met een bruto vloeroppervlakte van 525 m² alsmede een terras met windscherm aan de Strandweg met het exploitatienummer […]. Verder staat vast dat het paviljoen en het terras overeenkomstig de vergunning zijn verwezenlijkt. In plaats van het vergunde windscherm zijn echter zonneboxen gebouwd.

De Afdeling stelt vast dat het paviljoen en het terras in het plan als zodanig zijn bestemd.

Voor zover [appellante sub 1] heeft aangevoerd dat door de planregeling de zonneboxen met een totale oppervlakte van 122 m² niet als zodanig zijn bestemd overweegt de Afdeling dat deze zijn opgericht zonder de daartoe vereiste bouwvergunning, zodat sprake is van illegale bebouwing. Het college behoefde hiermee in het kader van de besluitvorming dan ook geen rekening te houden.

Niet in geschil is dat de osmosekast is aan te merken als een bouwwerk, geen gebouw zijnde. Gelet hierop valt de osmosekast niet onder het in het plan genoemde maximale bruto vloeroppervlak van 525 m² ter plaatse. Het plan staat niet in de weg aan de bouw van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mits deze wat betreft aard en maat bij de bestemming passen en gebouwd worden binnen het exploitatievlak strandbebouwing. Niet gebleken is dat dit laatste wat betreft de osmosekast niet het geval is. Zoals ter zitting door de vertegenwoordiger van de raad bevestigt, geldt dat ook voor zonneboxen, die zijn aan te merken als een bouwwerk geen gebouw zijnde.

Evenmin is gebleken dat voor de gronden nog andere bouwvergunningen zijn verleend dan wel dat er anderszins gevestigde rechten bestaan.

Gelet op het voorgaande is de in artikel 6.2.5, aanhef en onder b, eerste gedachtestreepje, van de planvoorschriften opgenomen maximaal toegestane bruto vloeroppervlakte wat betreft exploitatienummer […] in overeenstemming met de bedoeling van de raad, zoals reeds uiteengezet in de plantoelichting.

Ten aanzien van de door [appellante sub 1] gemaakte vergelijking met paviljoens die zijn gelegen tussen het Noordelijk Havenhoofd en Scheveningseslag en die zijn gelegen tussen golfbreker 46 en de gemeentegrens en paviljoens aan de Boulevard wordt overwogen dat het college zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie, omdat deze paviljoens in oppervlakte aanzienlijk kleiner zijn dan strandpaviljoen De Waterreus en in tegenstelling tot het paviljoen van De Waterreus blijven binnen het maximale bruto vloeroppervlak voor paviljoens, ingevolge artikel 6.2.5, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, waardoor zij nog beschikken over uitbreidingsruimte. In hetgeen [appellante sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellante sub 1] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.

Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat binnen de toegestane bebouwingsoppervlakte van 525 m² voortzetting van het bedrijf mogelijk is. Voor zover is aangevoerd dat ten onrechte geen uitbreiding mogelijk is overweegt de Afdeling dat het college in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de bescherming van de primaire functie van het strand, de zeewering, dan aan de belangen bij uitbreiding van [appellante sub 1]

2.4.5. De conclusie is dat hetgeen [appellante sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 2] en anderen, voor zover ontvankelijk (hierna: [appellant sub 2] en anderen)

2.5. [appellant sub 2] en anderen richten zich in beroep tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden - straat (Vs)" wat betreft de Strandweg ter hoogte van de Vuurbaakstraat. Zij vrezen de verhoging van de rijbaan en de parkeerplaatsen die het plan op dit punt ter plaatse van de Strandweg mogelijk maakt. Ten eerste betogen [appellant sub 2] en anderen dat het college ten onrechte niet is ingegaan op de eerder aangevoerde bezwaren met betrekking tot de voetgangersbrug. Voorts betogen zij dat het aan het plan ten grondslag gelegde akoestisch onderzoek gebreken bevat. [appellant sub 2] en anderen stellen dat de uitkomsten van het onderzoek ongeloofwaardig zijn en betogen dat ondanks het feit op de Strandweg een maximale snelheid van 30 kilometer per uur gaat gelden zij door de verhoging van de rijbaan en de parkeerplaatsen geluidsoverlast zullen ondervinden. [appellant sub 2] en anderen vrezen voorts voor een verslechtering van hun uitzicht, een afbreuk aan de zichtlijn van wandelaars op de boulevard, overlast van hangjongeren en een verslechtering van de luchtkwaliteit. Voorts betogen [appellant sub 2] en anderen dat de beoogde parkeerplaatsen ter hoogte van de Strandweg te ver verwijderd zijn van de attracties en derhalve niet in een behoefte voorzien. Tot slot betogen [appellant sub 2] en anderen dat ten onrechte geen zorgvuldig onderzoek is verricht naar alternatieven.

2.5.1. Het college stelt zich op het standpunt dat voor de afscherming van geluid en het zicht op auto's groene ruimten zullen worden opgenomen. Het college stelt dat de Strandweg een weg wordt met een maximum snelheid van 30 kilometer per uur, waardoor er geen sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder.

Voorts stelt het college zich op het standpunt dat er geen wettelijke normen zijn voor visuele hinder en dat de overlast van jongeren geen aspect is dat via de WRO kan worden geregeld. Tot slot stelt het college zich op het standpunt dat er vanuit luchtkwaliteitsoogpunt geen wettelijke bezwaren blijken te zijn.

2.5.2. De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellant sub 2] en anderen niet-ontvankelijk is ten aanzien van het betoog dat het zicht van wandelaars op de boulevard wordt aangetast door de geplande herinrichting van de Strandweg. Hiertoe voert de raad aan dat dit betoog niet eerder dan in de beroepsprocedure naar voren is gebracht.

De raad stelt zich verder op het standpunt dat de beperking van het zicht op de monumentale woningen nabij de vuurtoren van wandelaars op de boulevard veroorzaakt wordt door de nieuwe vereisten van de kustversterking voor een hogere zeewering en dat bij het aanwijzingsbesluit tot rijksmonument voor de betreffende woningen, de zichtbaarheid vanaf de boulevard niet als een te beschermen waarde is genoemd.

2.6. [appellant sub 2] en anderen richten zich in hun zienswijzen en bedenkingen, even als in beroep, tegen het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden - straat (Vs)" ter plaatse van de Strandweg. De in hun beroepschrift aangevoerde grond dat de herinrichting van de Strandweg, die door het plan mogelijk wordt gemaakt, het zicht van wandelaars op de boulevard beperkt, kan in zoverre als nader argument worden beschouwd. Het bezwaar vindt derhalve zijn grondslag in de door [appellant sub 2] en anderen ingebrachte zienswijze en bedenkingen, zodat geen aanleiding bestaat het beroep op dit punt niet-ontvankelijk te verklaren.

2.7. Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] en anderen dat het college ten onrechte niet is ingegaan op hun bezwaren met betrekking tot de voetgangersbrug, overweegt de Afdeling als volgt.

Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat het college bedenkingen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van bedenkingen afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit van het college niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken. Het betoog faalt.

2.8. In het plan is aan de gronden ter plaatse van de kruising van de Strandweg met de Vuurbaakstraat de bestemming "Verkeersdoeleinden - straat (Vs)" toegekend.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden met de bestemming "Verkeersdoeleinden - straat (Vs)", voor zover hier van belang, bestemd voor: straat ten behoeve van autoverkeer, straat ten behoeve van verblijfsgebied voor voetgangers, fietspaden/- stroken en parkeervoorzieningen.

Gelet op artikel 7 van de planvoorschriften staat het plan niet in de weg aan de door de raad beoogde verhoging van de rijbaan en de parkeerplaatsen ter plaatse.

2.9. Ingevolge artikel 74, eerste lid, van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een zone met een nader in dat artikellid aangeduide breedte.

In het tweede lid, aanhef en onder b, is bepaald dat het eerste lid niet van toepassing is op wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 kilometer per uur geldt.

Ingevolge artikel 76, eerste lid, worden bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, ter zake van de geluidsbelasting, vanwege de weg waarlangs die zone ligt, van de gevel van woningen, van andere gebouwen dan woningen en van andere geluidsgevoelige objecten binnen die zone de waarden in acht genomen, die ingevolge artikel 82 en 100 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.

Ingevolge artikel 82, eerste lid, is, behoudens het in de artikelen 83, 100 en 100a bepaalde, de voor woningen binnen een zone ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de weg, 48 dB.

Ingevolge artikel 100, eerste lid, is, behoudens het tweede en derde lid, de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege een te reconstrueren weg, van de gevel van woningen binnen de zone 48 dB.

Ingevolge artikel 1, eerste lid, wordt onder reconstructie in het kader van de wet verstaan een of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg ten gevolge waarvan uit akoestisch onderzoek als bedoeld in artikel 77, eerste lid, onder a, en artikel 77, derde lid, blijkt dat de berekende geluidsbelasting vanwege de weg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen ten opzichte van de geluidsbelasting die op grond van artikel 100 dan wel het bepaalde krachtens artikel 100b, aanhef en onder a, als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting geldt met 2 dB of meer wordt verhoogd.

2.9.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer zaak nr. 200707598/1) leidt een redelijke wetsuitleg er toe dat aan de voorwaarden voor het aannemen van een uitzondering als bedoeld in artikel 74, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet geluidhinder ook is voldaan indien de maximum snelheid van 30 kilometer per uur weliswaar nog niet geldt ten tijde van de vaststelling van het plan, maar tot het instellen daarvan door het bevoegd gezag al wel is besloten.

Vast staat dat ten tijde van de vaststelling van het plan het besluit tot het instellen van een 30 kilometer per uur zone nog niet was genomen. Niet gebleken is van feiten of omstandigheden die in de weg stonden aan het nemen van een besluit tot het instellen van een dergelijke zone vóór de vaststelling van het plan. Gelet op het voorgaande is in het onderhavige geval de Wet geluidhinder derhalve van toepassing.

2.9.2. In opdracht van het gemeentebestuur is een akoestisch onderzoek wegverkeer uitgevoerd betreffende de herinrichting van de boulevard te Scheveningen (Strandweg). Het onderzoek is uitgevoerd op basis van de door de Dienst Stedelijke Ontwikkeling aangeleverde verkeersprognoses voor de jaren 2009 en 2022 en de door de opdrachtgever verstrekte tekeningen van de bestaande en toekomstige situatie.

Volgens het akoestisch onderzoek zijn de berekeningen van de geluidsbelastingen voor de gevels van de woningen uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode II van bijlage III van het "Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006" overeenkomstig artikel 110d - 110h van de Wet geluidhinder.

In de berekeningen zijn twee varianten beschouwd. In variant 1 zullen drie verschillende wegdekverhardingen worden aangebracht op de Strandweg en de Vissershavenweg. In variant 2 worden andere wegdekverhardingen toegepast dan in variant 1. Ter zitting heeft de raad onweersproken verklaard dat in het onderzoek is uitgegaan van de worst case situatie.

De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Strandweg, Den Haag, nr. R808159aaA1", van Wolf en Dikken adviseurs van 7 mei 2009 (hierna: het akoestisch rapport). Volgens het akoestisch rapport is de geluidsbelasting bij variant 1 in de toekomstige situatie lager dan in de huidige situatie. Bij variant 2 is er in het algemeen ook sprake van een afname van de geluidsbelasting. Plaatselijk is echter de hoogst berekende toename maximaal 1 dB.

[appellant sub 2] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het akoestisch rapport zodanige gebreken bevat dat het college zich hierop bij het nemen van het bestreden besluit niet heeft mogen baseren.

De door hen overgelegde indicatieve berekening is hiervoor naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende.

Ten aanzien van het betoog dat niet alle geluidsbronnen zijn meegenomen in het akoestisch onderzoek overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat het akoestisch onderzoek niet is uitgevoerd overeenkomstig het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 op grond waarvan geluid afkomstig van radio's niet bij de berekening behoeft te worden betrokken. In tegenstelling tot wat [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd is in het akoestisch rapport wel uiteengezet welke uitgangspunten zijn gehanteerd.

Gelet op het voorgaande heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder staat derhalve niet aan het plan op dit punt in de weg.

2.10. Niet in geding is dat de beoogde verhoging met zich brengt dat het uitzicht enigszins verslechtert. Niet gebleken is echter dat deze verslechtering zodanig is dat het college hieraan een zwaarder gewicht had moeten toekennen.

Ten aanzien van het betoog dat de vrije zichtlijn voor wandelaars op de boulevard wordt aangetast overweegt de Afdeling dat niet aannemelijk is geworden dat de verhoging van de rijbaan en de parkeerplaatsen op onaanvaardbare wijze afbreuk doet aan de huidige zichtlijnen van wandelaars op de boulevard.

2.11. Niet aannemelijk is geworden dat als gevolg van het plan op dit punt een zodanige hinder van jongeren zal ontstaan dat het college hieraan een zwaar gewicht had moeten toekennen. De Afdeling merkt overigens op dat voor zover de Algemene plaatselijke verordening wordt overtreden, dat een kwestie van handhaving is die buiten het kader van de onderhavige procedure valt.

2.12. Uit artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, volgt dat het bestuursorgaan de bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan waarvan de uitoefening gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit kan uitoefenen in gevallen waarin aannemelijk is gemaakt dat die uitoefening of toepassing, rekening houdend met de effecten op de luchtkwaliteit van onlosmakelijk met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit, niet leidt tot het overschrijden, of tot het op of na het tijdstip van ingang waarschijnlijk overschrijden, van een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde.

2.12.1. In opdracht van de gemeente Den Haag is onderzoek naar de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport nr. 20080916.mc1 (hierna: rapport luchtkwaliteit). Volgens het rapport luchtkwaliteit heeft het plan geen overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit tot gevolg. [appellant sub 2] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek zodanige gebreken vertoont dat het college zich hierop bij het nemen van het bestreden besluit niet heeft mogen baseren.

2.13. Volgens de plantoelichting zal het bestemmingsplan mogelijk de basis vormen voor het verdwijnen van ruim 500 parkeerplaatsen langs de boulevard. Dit heeft als gevolg dat deze parkeerplaatsen elders moeten worden gecompenseerd.

Weliswaar zijn de in geding zijnde gronden op enige afstand gelegen van de attracties in Scheveningen, maar naar het oordeel van de Afdeling is niet aannemelijk geworden dat dit met zich brengt dat de beoogde parkeerplaatsen ter plaatse niet in een behoefte voorzien.

2.14. Ten aanzien van het betoog dat ten onrechte geen onderzoek is verricht naar alternatieve locaties overweegt de Afdeling dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.

2.15. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep is ongegrond.

Proceskostenveroordeling

2.16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] en anderen, voor zover ingediend door [appellant sub 2 B], [appellant sub 2 C], [appellant sub 2 D], [appellant sub 2 E], [appellant sub 2 F], [appellant sub 2 G], [appellant sub 2 H], [appellant sub 2 I], [appellant sub 2 J], [appellant sub 2 K], [appellant sub 2 L], [appellant sub 2 M], [appellant sub 2 N], [appellant sub 2 O], [appellant sub 2 P], [appellant sub 2 Q], [appellant sub 2 R], [appellant sub 2 S], [appellant sub 2 T], [appellant sub 2 U], [appellant sub 2 V], [appellant sub 2 W], [appellant sub 2 X], [appellant sub 2 Y], [appellant sub 2 Z], [appellant sub 2 Aa], [appellant sub 2 Ab], [appellant sub 2 Ac], [appellant sub 2 Ad], [appellant sub 2 Ae], [appellant sub 2 Af], [appellant sub 2 Ag], [appellant sub 2 Ah], [appellant sub 2 Ai], [appellant sub 2 Aj], [appellant sub 2 Ak] en [appellant sub 2 Al] niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep van [appellant sub 2] en anderen voor zover ontvankelijk, en het beroep van [appellante sub 1] ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, voorzitter, en mr. G.N. Roes en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.

w.g. Hoekstra w.g. Soede
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2010

466-649.