Uitspraak 200908103/1/M2


Volledige tekst

200908103/1/M2.
Datum uitspraak: 1 september 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te [woonplaats], gemeente 's-Hertogenbosch,
appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 20 augustus 2009 heeft het college hogere grenswaarden als bedoeld in artikel 100a, eerste lid, van de Wet geluidhinder vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege de Rodenborchweg van de gevel van de woning aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 29 september 2009 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 oktober 2009, beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. G.L. Pijnenburg, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is de minister van Verkeer en Waterstaat, vertegenwoordigd door mr. S. de Bruin en ing. M.L.E. Pannekoek, beiden werkzaam bij het ministerie, als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Voor zover [appellant] gronden aanvoert over stank, trilling, emissie van zwevende deeltjes (PM10) en waardedaling van zijn woning, kunnen deze gronden niet slagen. In deze procedure staat ter beoordeling de beslissing van het college om hogere waarden vast te stellen voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege de Rodenborchweg van de gevel van de woning aan de [locatie]. In de Wet geluidhinder is geregeld onder welke omstandigheden het college gebruik mag maken van de bevoegdheid om hogere waarden vast te stellen. Stank, trilling, zwevende deeltjes (PM10) en waardedaling van woningen zijn geen aspecten die een rol kunnen spelen bij de beslissing over vaststelling van hogere waarden.

2.2. [appellant] voert aan dat de Rodenborchweg ter plaatse van zijn woning ten onrechte verhoogd wordt aangelegd. Deze verhoogde aanleg zal volgens hem leiden tot een overmatige geluidbelasting van zijn woning.

2.2.1. Aanleiding voor de vaststelling van de hogere waarden is een voorgenomen reconstructie van de Rodenborchweg in verband met de geplande omlegging van het kanaal Zuid-Willemsvaart. De Rodenborchweg zal nabij de woning van [appellant] over de Zuid-Willemsvaart gaan, hetgeen vereist dat de weg ter plaatse van de woning verhoogd wordt aangelegd. De beslissing om de Rodenborchweg te reconstrueren kan in deze procedure als zodanig niet aan de orde zijn. De verhoogde aanleg van de Rodenborchweg betreft een essentieel onderdeel van de voorgenomen reconstructie, zodat van deze verhoogde aanleg bij het nemen van het bestreden besluit diende te worden uitgegaan. Deze grond faalt.

2.3. [appellant] voert aan dat het college bij de beoordeling rekening had moeten houden met zijn hoge leeftijd en de grotere gevolgen die een verhoging van de geluidbelasting daardoor voor hem zal hebben. Ook had het college volgens hem een beoordeling moeten maken van de gevolgen van de verhoging van de geluidbelasting voor de populatie vleermuizen onder het overstek boven de voordeur van zijn woning.

2.3.1. In de Wet geluidhinder zijn regels gesteld met betrekking tot de geluidbelasting van onder meer woningen. Uitgangspunt is daarbij de woning als zodanig. Op grond van de Wet geluidhinder bestaat voor het bevoegd gezag geen verplichting om bij de beslissing over vaststelling van een hogere waarde voor een woning rekening te houden met omstandigheden als de leeftijd van de bewoners of de aanwezigheid van een populatie vleermuizen bij de woning. Deze grond faalt.

2.4. [appellant] voert aan dat er in het akoestisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit ten onrechte geen rekening mee is gehouden dat de geluidoverlast van wegverkeer groter is wanneer het wegdek nat is.

2.4.1. Ingevolge artikel 110d van de Wet geluidhinder, voor zover hier van belang, wordt ten behoeve van de vaststelling van de geluidbelasting vanwege een weg voor het bepalen van het equivalente geluidniveau bij ministeriële regeling aangegeven:

a. op welke wijze en met inachtneming van welke bestaande of te verwachten omstandigheden, de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid worden vastgesteld, en

b. op welke wijze uit de over een bepaalde periode verkregen uitkomsten het in vorengenoemde omschrijving bedoelde gemiddelde wordt afgeleid.

Hieraan is uitvoering gegeven in het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006.

2.4.2. Het college baseert zich voor de akoestische onderbouwing van de bij het bestreden besluit vastgestelde hogere waarden op een akoestisch rapport van Grontmij Nederland bv van 28 april 2008. Volgens dit rapport zijn de geluidberekeningen uitgevoerd in overeenstemming met het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006. Toegepast is de in bijlage III bij het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 opgenomen Standaardrekenmethode II. De enkele stelling van [appellant] dat er ten onrechte geen rekening mee is gehouden dat de geluidoverlast van wegverkeer groter is wanneer het wegdek nat is, biedt geen grond om te twijfelen aan de juistheid van de in het akoestisch rapport berekende geluidniveaus. Deze grond faalt.

2.5. [appellant] voert aan dat het geluidscherm dat in het bestreden besluit bij zijn woning is voorzien het zicht vanuit de woning zal wegnemen en het invallend zonlicht zal verminderen. Hij voert verder aan dat het scherm niet hoog genoeg is om de geluidbelasting van zijn woning in voldoende mate te reduceren.

2.5.1. Ingevolge artikel 100a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet geluidhinder, voor zover hier van belang, kan voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege een te reconstrueren weg van de gevel van woningen binnen de zone een hogere waarde dan de ingevolge artikel 100 geldende worden vastgesteld, met dien verstande dat de verhoging 5 dB niet te boven mag gaan.

Ingevolge artikel 110a, vijfde lid, van de Wet geluidhinder, voor zover hier van belang, vindt de bevoegdheid tot vaststelling van hogere waarden slechts toepassing indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege de weg van de gevel van de betrokken woningen tot de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

2.5.2. Het in het bestreden besluit voorziene geluidscherm is nodig om te kunnen voldoen aan de in artikel 100a, eerste lid, van de Wet geluidhinder gestelde voorwaarde dat de verhoging van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting 5 dB niet te boven mag gaan. De door [appellant] gevreesde gevolgen van dit scherm voor het zicht vanuit zijn woning en het invallend zonlicht zijn geen omstandigheden waarmee het college rekening behoefde te houden bij de beslissing over vaststelling van de hogere waarden. Een geluidscherm met zodanige afmetingen dat de geluidbelasting wordt teruggebracht tot de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting als bedoeld in artikel 110a, vijfde lid, van de Wet geluidhinder is volgens het college niet doelmatig vanwege de kosten daarvan, afgezet tegen de ermee te behalen geluidreductie. [appellant] heeft geen argumenten aangevoerd op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat het college zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Deze grond faalt.

2.6. [appellant] voert aan dat zijn woning nagenoeg niet geïsoleerd is tegen geluid, zodat de geluidoverlast voor hem des te groter zal zijn.

2.6.1. Ingevolge artikel 112 van de Wet geluidhinder treffen burgemeester en wethouders, indien met betrekking tot aanwezige of in aanbouw zijnde woningen toepassing is gegeven aan artikel 100a, met betrekking tot de geluidwering van de gevels van de betrokken woningen maatregelen om te bevorderen dat de geluidbelasting, vanwege de weg, binnen de woning bij gesloten ramen na de reconstructie ten hoogste bedraagt:

a. ingeval voor de betrokken woningen bij de reconstructie voor de eerste maal een hogere waarde dan 48 dB, voor de geluidbelasting van de gevel, vanwege de weg, is vastgesteld: 33 dB;

b. ingeval voor de betrokken woningen eerder een hogere waarde voor de geluidbelasting is vastgesteld: de waarde die voor de reconstructie ingevolge het bij of krachtens deze wet voor de onderscheiden situaties bepaalde, dan wel ingevolge het krachtens artikel 3 van de Woningwet bepaalde ten hoogste toelaatbaar was.

2.6.2. De bij het bestreden besluit vastgestelde hogere waarden hebben betrekking op de geluidbelasting van de gevel van de woning. Bij de beslissing over vaststelling van deze waarden behoefde het college geen rekening te houden met de geluidbelasting binnen de woning en de door [appellant] in dit verband gestelde gebrekkige isolatie van de woning. Voor de geluidbelasting binnen de woning geldt hetgeen is bepaald in artikel 112 van de Wet geluidhinder. Uit de systematiek van de Wet geluidhinder volgt dat eerst na vaststelling van hogere waarden als bedoeld in artikel 100a behoeft te worden bepaald of op grond van artikel 112 gevelisolerende maatregelen moeten worden getroffen. De vraag of zodanige maatregelen moeten worden getroffen, staat los van de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit en kan om die reden in deze beroepsprocedure niet aan de orde zijn. Deze grond faalt.

2.7. Het beroep is ongegrond.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Van Grinsven
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2010

462.