Uitspraak 201000336/1/H1


Volledige tekst

201000336/1/H1.
Datum uitspraak: 1 september 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant] en anderen, allen wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 26 november 2009 in de zaken nrs. 09/4842 en 09/4310 in het geding tussen:

appellanten

en

het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost-Watergraafsmeer van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur).

1. Procesverloop

Bij besluit van 11 augustus 2009 heeft het dagelijks bestuur aan [belanghebbende] onder ontheffing van, voor zover thans van belang, het bestemmingsplan bouwvergunning verleend voor het aanbrengen van een extra verdieping op het gebouw op het perceel [locatie] te Amsterdam (hierna: het perceel).

Bij uitspraak van 26 november 2009, verzonden op 30 november 2009, heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep, voor zover thans van belang, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 januari 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 februari 2010.

Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juli 2010, waar [appellant] en anderen, bijgestaan door mr. P. Beunk, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.

2. Overwegingen.

2.1. Het hoger beroep is, voor zover ingediend door [2 appellanten], ter zitting ingetrokken.

2.2. Door het realiseren van de extra verdieping krijgt het gebouw een hoogte van 8,80 meter exclusief de schoorsteen. Het bouwplan is aldus in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Watergraafsmeer, 2e herziening".

2.3. [appellant] en anderen betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het bouwplan een dakopbouw in de zin van de nota "Uitgebouwd? 1e herziening" (hierna: de nota) betreft en het dagelijks bestuur, gelet op de in de nota opgenomen richtlijnen voor het verlenen van ontheffing voor dakopbouwen, daarvoor geen ontheffing mocht verlenen. Voorts betogen zij dat, mocht het bouwplan geen dakopbouw in de zin van de nota betreffen, de in die nota opgenomen richtlijnen tenminste analoog dienden te worden toegepast.

2.3.1. De voorzieningenrechter heeft met juistheid overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan geen dakopbouw als bedoeld in de nota betreft. Volgens de nota is een dakopbouw één gedeeltelijke bouwlaag van maximaal drie meter hoog die geplaatst wordt op een gedeelte van een woning ten behoeve van één of meer van de daaronder gelegen woningen ter vergroting van de woonruimte. Volgens de bij de aanvraag behorende bouwtekeningen beslaat de uitbreiding van de woning vrijwel het gehele dakvlak van de woning. In de omstandigheid dat de extra verdieping aan de voor- en de achterzijde van de woning enigszins is teruggeplaatst, heeft de voorzieningenrechter terecht geen aanleiding gezien voor een ander oordeel. Daartoe heeft de voorzieningenrechter terecht in aanmerking genomen dat de ruimtes aan de voor- en achtergevel van de woning worden vrijgelaten ten behoeve van de afvoer van hemelwater.

Nu de te realiseren verdieping geen dakopbouw betreft, als bedoeld in de nota, kan hetgeen [appellant] en anderen in dit verband hebben aangevoerd niet leiden tot het ermee beoogde resultaat.

De voorzieningenrechter heeft evenzeer terecht in het in beroep aangevoerde geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de in de nota opgenomen richtlijnen ten onrechte niet analoog op het bouwplan zijn toegepast. De nota is opgesteld voor de daarin vermelde en omschreven dakterrassen, dakuitbouwen en dakopbouwen en niet voor een uitbreiding, als thans voorzien. De in de nota opgenomen richtlijn met betrekking tot de zichtbaarheid is op die uitbreiding derhalve niet toepasselijk. Voorts dienen de met de in de nota opgenomen richtlijnen te beschermen belangen, zoals privacy van omwonenden en zon- en daglichttoetreding in hun woningen en tuinen, te worden betrokken bij de besluitvorming omtrent het verlenen van ontheffing, zonder dat de nota van toepassing is, zoals is gebeurd in het besluit van 11 augustus 2009.

Het betoog faalt.

2.4. [appellant] en anderen betogen voorts dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het dagelijks bestuur in redelijkheid geen ontheffing van het bestemmingsplan heeft kunnen verlenen, omdat de uitbreiding van de woning onevenredige gevolgen zal hebben voor de zon- en daglichttoetreding in de naastgelegen woningen en tuinen en dat de aan het besluit van 11 augustus 2009 ten grondslag gelegde bezonningsstudie ondeugdelijk is.

2.4.1. Ook dat betoog faalt. De voorzieningenrechter heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de bezonningsstudie zodanige gebreken bevat, dat het dagelijks bestuur deze niet aan het besluit van 11 augustus 2009 ten grondslag heeft mogen leggen en het zich, lettend op die studie, niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat door de voorziene uitbreiding weliswaar enige beperking van zon- en daglichttoetreding in de woningen en tuinen van een aantal omwonenden zal optreden, maar de hinder daarvan voor hen niet onevenredig bezwarend zal zijn. Daartoe heeft de voorzieningenrechter terecht in aanmerking genomen dat de zijde van de voorgevel van de woning, waarop de uitbreiding is voorzien, op het zuidoosten is gelegen, zodat het realiseren van de extra verdieping niet of nauwelijks invloed zal hebben op de zon- en daglichttoetreding aan de voorzijde van de naastgelegen woningen. Voorts heeft de voorzieningenrechter terecht niet aannemelijk gemaakt geacht dat op de achtergevel van de naastgelegen woningen zodanige schaduwwerking zal optreden, dat het dagelijks bestuur in verband daarmee in redelijkheid geen ontheffing heeft kunnen verlenen. Die gevel is gelegen op het noordwesten en daar is geen of nauwelijks bezonning. Verder is weliswaar aannemelijk gemaakt dat in de achtertuinen van de naastgelegen woningen enige schaduwwerking zal optreden, maar dat dit, gelet op de noordwestelijke ligging van die tuinen beperkt zal blijven.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2010

374-552.