Uitspraak 200909049/1/H3


Volledige tekst

200909049/1/H3.
Datum uitspraak: 1 september 2010.

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 13 oktober 2009 in zaak nr. 08/5763 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te [woonplaats]

en

het college.

1. Procesverloop

Bij besluiten van 21 mei 2008 en 24 juli 2008 heeft het college een verzoek van [wederpartij] om toezending van een aantal documenten ten dele afgewezen.

Bij besluit van 4 november 2008 heeft het college, voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard, een deel van de gevraagde documenten alsnog geanonimiseerd openbaar gemaakt en dat bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 13 oktober 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 4 november 2008 vernietigd voor zover daarbij werd geweigerd een aantal documenten openbaar te maken. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 november 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden ervan zijn aangevuld bij brief van 24 november 2009.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

Bij uitspraak van 23 december 2009 heeft de voorzitter van de Afdeling de voorlopige voorziening getroffen dat het college ten aanzien van de documenten uit de digitale map "g:\p&o\syho\word\[wederpartij]" (hierna: de digitale map) geen nieuw besluit op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar hoeft te nemen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.

Bij brief van 22 januari 2010, bij de rechtbank ingekomen op dezelfde dag, heeft [wederpartij] beroep ingesteld tegen het uitblijven van een nieuw besluit op het door hem gemaakte bezwaar. De rechtbank heeft dit beroep bij brief van 27 januari 2010 doorgestuurd naar de Afdeling, alwaar het is binnengekomen op 28 januari 2010.

Bij besluit van 28 januari 2010 heeft het college, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, opnieuw op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar beslist en een deel van de gevraagde documenten alsnog geanonimiseerd openbaar gemaakt.

Bij brief van 10 maart 2010, ingekomen op dezelfde dag, heeft [wederpartij] de gronden van zijn beroep tegen dit besluit ingediend. Tevens heeft hij beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beschikking tot vaststelling van de hoogte van een dwangsom in verband met het niet tijdig opnieuw beslissen op zijn bezwaar.

[wederpartij] heeft toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 mei 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. L.S. van Loon, advocaat te 's-Hertogenbosch, en mr. E.J. van den Berg, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], bijgestaan door J. ten Hof, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, eerste volzin, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.

Ingevolge het tweede lid bedraagt de dwangsom de eerste veertien dagen € 20 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30 per dag en de overige dagen € 40 per dag.

Ingevolge het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.

Ingevolge artikel 4:18 stelt het bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was.

Ingevolge artikel 6:3 is een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit niet vatbaar voor bezwaar of beroep, tenzij deze beslissing de belanghebbende los van het voor te bereiden besluit rechtstreeks in zijn belang treft.

Ingevolge artikel 7:4, tweede lid, legt het bestuursorgaan het bezwaarschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende ten minste een week voor belanghebbenden ter inzage.

Ingevolge artikel 8:42, eerste lid, zendt het bestuursorgaan, binnen vier weken na de dag van verzending van het beroepschrift aan hem, de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank en dient het een verweerschrift in.

Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting nodig acht.

Ingevolge het derde lid behandelt de rechtbank, indien zij een onderzoek ter zitting nodig acht, het beroep zo mogelijk met toepassing van artikel 8:52. In dat geval doet de rechtbank zo mogelijk binnen dertien weken uitspraak.

Ingevolge artikel 8:55c stelt de rechtbank, indien het beroep gegrond is, desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge artikel 4:17 verbeurde dwangsom vast.

Ingevolge artikel III van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (Stb. 2009, 383) blijft op het niet tijdig beslissen op een aanvraag die of een bezwaar- of beroepschrift dat is ingediend voor het tijdstip waarop paragraaf 4.1.3.2 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is geworden, het recht zoals dit gold voor dat tijdstip van toepassing.

Ingevolge het tweede lid blijft op een bezwaar- of beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit dat is ingediend voor het tijdstip waarop afdeling 8.2.4a van toepassing is geworden, het recht zoals dit gold voor dat tijdstip van toepassing.

2.2. In het bij de rechtbank bestreden besluit heeft het college, voor zover thans van belang, zijn besluitadviezen van 3 april 2007, kenmerk Z07.1676, van 19 en 20 juni 2007, kenmerk Z07.4424, en van 4 september 2007, kenmerk Z07.6470, gedeeltelijk openbaar gemaakt. Het heeft aan zijn besluit verder ten grondslag gelegd dat verslagen van een aantal gesprekken niet openbaar gemaakt kunnen worden omdat die documenten niet bestaan. Ten slotte heeft het college geweigerd de documenten uit de in het procesverloop genoemde digitale map openbaar te maken.

Het hoger beroep van het college

2.3. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de digitale map een bestuurlijke aangelegenheid betreft en daarom onder de reikwijdte van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) valt. Voorts betoogt het college dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het niet heeft onderbouwd dat geen verslagen of aantekeningen bestaan van een aantal gesprekken.

2.3.1. Tussen [wederpartij] en de gemeente loopt een ambtenaarrechtelijke procedure waarin [wederpartij] het aan hem verleende ontslag als gemeenteambtenaar aanvecht. In de verzoeken van [wederpartij] die ten grondslag liggen aan de besluiten van 21 mei, 24 juli en 4 november 2008 heeft [wederpartij] aangegeven over welke op zijn ambtelijke rechtspositie en de voorbereiding van het ontslag betrekking hebbende stukken hij wenst te beschikken om hem en zijn advocaat in staat te stellen die procedure naar behoren te voeren. [wederpartij] heeft zich in die verzoeken niet beroepen op, noch verwezen naar de Wob. Het toetsingskader voorzien in de Wob ter beoordeling of stukken aan een ieder openbaar gemaakt kunnen worden was ook niet dienstig aan het doel waarmee [wederpartij] zijn verzoeken heeft ingediend. Derhalve moet het ervoor worden gehouden dat die verzoeken zijn gedaan in het kader van de toepassing van de artikelen 7:4, tweede lid, en 8:42, eerste lid, van de Awb in de procedure over het ontslag. Het is aan de rechtbank waar die procedure tussen [wederpartij] en de gemeente aanhangig is, om te oordelen of het college al dan niet terecht heeft geweigerd de door [wederpartij] gevraagde documenten toe te zenden. Het college had het verzoek van [wederpartij] daarom niet mogen afdoen met toepassing van de Wob en had het bezwaar van [wederpartij] tegen de besluiten van 21 mei 2008 en 24 juli 2008 niet-ontvankelijk dienen te verklaren. De beslissing waarbij is geweigerd [wederpartij] de door hem gevraagde documenten te verstrekken maakt deel uit van de procedure over het ontslag en is geen besluit dat vatbaar is voor bezwaar en beroep. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Gelet hierop behoeft het betoog van het college geen bespreking.

2.4. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hoger beroep gegrond en dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 4 november 2008 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen, het bezwaar van [wederpartij] tegen de besluiten van 21 mei 2008 en 24 juli 2008 alsnog niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

De beroepen van [wederpartij]

2.4.1. Bij besluit van 28 januari 2010 heeft het college, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, opnieuw beslist op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.

Nu het besluit van 28 januari 2010 is genomen ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank en door vernietiging van die uitspraak aan dat besluit de grondslag is komen te ontvallen, is het beroep van [wederpartij] daartegen gegrond en komt dat besluit voor vernietiging in aanmerking.

2.5. [wederpartij] heeft bij brief van 22 januari 2010 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een nieuw besluit op het door hem gemaakte bezwaar. Bij brief van 10 maart 2010 heeft [wederpartij] de gronden van het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 28 januari 2010 ingediend. [wederpartij] voert hierin onder meer aan dat het van rechtswege ontstane beroep tevens is gericht tegen het uitblijven van een besluit van het college tot vaststelling van de dwangsom die het verschuldigd is vanwege het niet tijdig opnieuw beslissen op zijn bezwaar. De Afdeling begrijpt dat betoog aldus dat hij verzoekt om vaststelling van de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 van de Awb verbeurde dwangsom, als bedoeld in artikel 8:55c van de Awb.

2.5.1. Afdeling 4.1.3 en afdeling 8.2.4a van de Awb zijn in werking getreden op 1 oktober 2009. Het bezwaar van [wederpartij] tegen de besluiten van 21 mei 2008 en 24 juli 2008 is ingediend voor die datum. De uitspraak van de rechtbank is echter gedaan na 1 oktober 2009. Met die uitspraak is een nieuwe termijn gaan lopen waarbinnen het college diende te beslissen op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar. Redelijke toepassing van artikel III van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen leidt daarom tot het oordeel dat de afdelingen 4.1.3 en 8.2.4a van de Awb van toepassing zijn op het beroep van [wederpartij] tegen het uitblijven van een nieuw besluit op dat bezwaar.

2.5.2. Het college heeft op 7 januari 2010 een brief van [wederpartij] ontvangen waarbij het in gebreke is gesteld als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb. Omdat [wederpartij] het college in gebreke heeft gesteld en heeft verzocht om vaststelling van de hoogte van de verbeurde dwangsom, heeft [wederpartij] belang bij een beoordeling van zijn beroep tegen het uitblijven van een besluit.

Het college heeft niet tijdig opnieuw op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar beslist, nu de rechtbank bij uitspraak van 13 oktober 2009 het besluit van 4 november 2008 gedeeltelijk heeft vernietigd en het college pas op 28 januari 2010 opnieuw op het bezwaar heeft beslist. Gelet hierop is het beroep van [wederpartij] tegen het uitblijven van een besluit gegrond.

2.5.3. Het college heeft geen besluit genomen tot vaststelling van de hoogte van de verbeurde dwangsom als bedoeld in artikel 4:18 van de Awb. Voorts is, zoals hiervoor onder 2.5.1 is overwogen, het beroep tegen het uitblijven van een besluit gegrond. Verder heeft het college op 7 januari 2010 een brief van [wederpartij] ontvangen waarbij het in gebreke is gesteld. Het college is na deze ingebrekestelling ingevolge artikel 4:17, derde lid, van de Awb een dwangsom verschuldigd vanaf 21 januari 2010, de dag waarop twee weken zijn verstreken na het ontvangen van de ingebrekestelling. Nu de beslissing op bezwaar op 28 januari 2010 is gegeven wordt ingevolge artikel 4:17, tweede lid, van de Awb de verschuldigde dwangsom op € 140,00 vastgesteld.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 13 oktober 2009 in zaak nr. 08/5763;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar van 4 november 2008, kenmerk MI.CJZ.Z08.5143;

V. verklaart het bezwaar van [wederpartij] niet-ontvankelijk;

VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VII. verklaart het beroep tegen het besluit van 28 januari 2010, kenmerk BV-BOM PenO U10.628, gegrond;

VIII. vernietigt dat besluit;

IX. verklaart het beroep tegen het uitblijven van een besluit op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar gegrond;

X. vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van [wederpartij] van 30 juni 2008 en 27 juli 2008;

XI. stelt de hoogte van de door het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar verschuldigde dwangsom vast op € 140,00 (zegge: honderdveertig euro);

XII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar aan [wederpartij] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.

w.g. Vlasblom w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2010.

176-622.