Uitspraak 200605413/3


Volledige tekst

200605413/3.
Datum uitspraak: 25 september 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoekers], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/6855 van de rechtbank 's-Gravenhage van 6 juli 2006 in het geding tussen:

verzoekers

en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden.

1. Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leiden (hierna: het college) aan de gemeente Leiden vrijstelling en vergunning verleend voor het aanleggen van een wandelpad van de Nachtegaallaan te Leiden naar landgoed Endegeest te Oegstgeest.

Bij besluit van 2 augustus 2005 heeft het college, voor zover thans van belang, het door verzoekers daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 6 juli 2006, verzonden op 7 juli 2006, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door verzoekers ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.

Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 juli 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 22 augustus 2006.

Bij besluit van 1 augustus 2006 heeft het college het gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

Bij brief, bij de rechtbank ingekomen op 24 augustus 2006, hebben verzoekers de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is ter behandeling aan de Afdeling doorgezonden.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 september 2006, waar het college, vertegenwoordigd door mr. K. van Driel, ambtenaar in dienst van de gemeente, en verzoekers, vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen. Voorts is daar de gemeente Leiden, vertegenwoordigd door N.A. van Beest, ambtenaar in dienst van de gemeente, verschenen.

2. Overwegingen

2.1. In hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht is onvoldoende grond te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat uiteindelijk zal blijken dat het college geen vrijstelling voor het aanleggen van het wandelpad mocht verlenen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de rechtbank de ruimtelijke onderbouwing van de vrijstelling naar voorlopig oordeel terecht niet ontoereikend heeft bevonden. Voorts is van belang dat aan het besluit van 1 augustus 2006, anders dan aan het besluit van 2 augustus 2005, mede een positief advies van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg ten grondslag ligt.

2.2. Onder die omstandigheden en gelet op de betrokken belangen bestaat geen aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorziening. Het verzoek dient te worden afgewezen.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Roelfsema
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2006

444.