Uitspraak 200605215/2


Volledige tekst

200605215/2.
Datum uitspraak: 25 september 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekers], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 4 oktober 2005 heeft de gemeenteraad van Hoorn het bestemmingsplan "Blokkers-IJsselweg 2005" vastgesteld.

Bij besluit van 23 mei 2006, kenmerk 2006-23234, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.

Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 14 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 17 juli 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 14 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 17 juli 2006, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 september 2006, waar verzoekers, bij monde van [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. F.W.J. van der Steen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door C. Plat, ambtenaar van de gemeente, en bijgestaan door mr. A.R. Klijn, advocaat te Amsterdam, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Bemog Projectontwikkeling Almere B.V", vertegenwoordigd door mr. E.E. Zeelenberg, advocaat te Apeldoorn.

2. Overwegingen

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

2.2. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.3. Het plan voorziet onder meer in de bouw van zes appartementencomplexen op het voormalige terrein van de voetbalvereniging "De Blokkers" te Blokker.

2.4. Verzoekers stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan en beogen met hun verzoek onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van het plan te voorkomen. Daartoe voeren zij een aantal formele bezwaren aan. Zij voeren voorts onder meer aan dat de onderzoeken naar de luchtkwaliteit en de flora en fauna onvolledig dan wel onjuist zijn. Zij zijn van mening dat ten onrechte niet is voorzien in een parkeernorm in de planvoorschriften. Verzoekers stellen dat het plan ten onrechte niet voorziet in voldoende groen en een fietspad langs de IJsselweg. Zij voeren aan dat de voorziene bouwhoogten van de woongebouwen te hoog zijn ten opzichte van de omgeving. Zij zijn van mening dat ten onrechte is voorzien in bebouwing achter het dorpslint.

2.5. De Voorzitter overweegt ten aanzien van het bestreden besluit van verweerder het volgende. Behoudens in het geval als bedoeld in artikel 28, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en in het geval dat geen bedenkingen zijn ingediend tegen het vastgestelde plan, welke gevallen zich hier niet voordoen, wordt ingevolge artikel 10:31, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang met artikel 28, tweede lid, van de WRO, een besluit tot goedkeuring geacht te zijn genomen, indien binnen zes maanden na afloop van de termijn van terinzageligging van het vastgestelde plan geen besluit omtrent goedkeuring is bekendgemaakt aan het bestuursorgaan dat het aan goedkeuring onderworpen besluit heeft genomen. Ingevolge artikel 10:29, tweede lid, van de Awb kan de goedkeuring niet worden ingetrokken.

Blijkens de stukken liep de wettelijke termijn van terinzageligging van het vastgestelde plan af op 23 november 2005. De omstandigheid dat in de publicaties is vermeld dat het vastgestelde plan gedurende zes weken ter inzage heeft gelegen, derhalve van 27 oktober 2005 tot en met 7 december 2005, maakt dit niet anders, aangezien een terinzagelegging gedurende een langere termijn geen invloed heeft op de termijn als bedoeld in artikel 28, tweede lid, van de WRO. Derhalve eindigde de bedoelde termijn voor bekendmaking van het besluit omtrent goedkeuring van dit plan op 23 mei 2006. Het besluit omtrent goedkeuring is evenwel eerst op 30 mei 2006 aan de gemeenteraad van Hoorn bekendgemaakt.

Gelet hierop is ingevolge artikel 10:31, vierde lid, van de Awb in samenhang met artikel 28, tweede lid, van de WRO het plan van rechtswege goedgekeurd. Nu het plan van rechtswege is goedgekeurd, is de Voorzitter van oordeel dat verweerder door zijn besluit van 23 mei 2006, dat de facto neerkomt op een intrekking van de goedkeuring van rechtswege, in strijd met het bepaalde in artikel 10:29, tweede lid, van de Awb heeft gehandeld. De Voorzitter verwacht daarom dat het beroep in de hoofdzaak gegrond zal worden verklaard, dat het besluit van 23 mei 2006 door de Afdeling zal worden vernietigd en dat vervolgens het beroep zal worden geacht mede te zijn gericht tegen de goedkeuring van rechtswege. De Afdeling kan in de hoofdzaak slechts tot vernietiging van het goedkeuringsbesluit van rechtswege overgaan, indien moet worden geoordeeld dat het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening had moeten worden geacht, dan wel dat het recht anderszins onjuist is toegepast.

Gelet op het vorenstaande zal de Voorzitter, in het licht van de vraag of verwacht kan worden dat de goedkeuring van rechtswege in de hoofdzaak in stand zal blijven, beoordelen of hetgeen verzoekers aanvoeren dient te leiden tot schorsing van het bestreden besluit van 23 mei 2006 aangezien dit besluit, indien het verzoek wordt afgewezen, inwerking zal treden en onomkeerbare gevolgen met zich kan brengen.

2.5.1. De Voorzitter stelt vast dat in overeenstemming met artikel 6a van de WRO bij de voorbereiding van het plan inspraak heeft plaatsgevonden. Naar aanleiding van de inspraak heeft het plan enkele wijzigingen ondergaan, doch deze zijn naar het voorlopig oordeel van de Voorzitter niet van dien aard dat gesproken moet worden van een ander plan, als gevolg waarvan de wettelijke procedure opnieuw zou moeten worden doorlopen.

Voor zover verzoekers betogen dat ten onrechte geen inzicht is geboden in de financiële uitvoerbaarheid van het plan, overweegt de Voorzitter op voorhand dat het onder bepaalde omstandigheden aanvaardbaar is dat vertrouwelijke bedrijfsgegevens niet tezamen met het ontwerp van het plan ter inzage worden gelegd. Voorts is de Voorzitter er niet van overtuigd dat niet is voldaan aan artikel 12, tweede lid, onder a, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: Bro 1985), nu in de bij het plan behorende toelichting de uitkomsten van het in artikel 9 van het Bro 1985 bedoelde onderzoek zijn neergelegd.

Voorts acht de Voorzitter de enkele stelling dat de bij de vaststelling van het plan gewijzigde plankaart niet ter inzage heeft gelegen, die door de gemeenteraad gemotiveerd en nadrukkelijk is ontkend, op voorhand niet aannemelijk.

De Voorzitter stelt vast dat naar aanleiding van het inwerkingtreden van het Besluit luchtkwaliteit 2005 nader onderzoek is verricht naar de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit. Het betreft het onderzoek "Onderzoek luchtkwaliteit V3, Bouwplan voormalig VV Blokkersterrein te Hoorn" van 27 april 2006. Dit aanvullende onderzoek dateert weliswaar van na het vaststellingsbesluit, maar van voor de goedkeuring van rechtswege en kan, anders dan verzoekers betogen, derhalve in deze procedure worden betrokken. De Voorzitter is op voorhand van oordeel dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat bij dit onderzoek is uitgegaan van een te lage autonome groei van het autoverkeer, een onjuist wegtype en een onjuiste bomenfactor. Voor zover verzoekers menen dat er in de nabije toekomst meer verkeer over de IJsselweg zal rijden als gevolg van de bouw van de wijk "Bangert en Oosterpolder" overweegt de Voorzitter dat dit mogelijke effect van deze wijk niet aan dit plan dient te worden toegerekend.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat, anders dan verzoekers stellen, niet alleen in maart 2003 onderzoek is verricht naar de aanwezige flora en fauna in het plangebied, maar ook in mei en juli van dat jaar. Voorts is de Voorzitter door hetgeen verzoekers hebben aangevoerd er niet van overtuigd geraakt dat in het plangebied rugstreeppadden en sperwers voorkomen.

Ten aanzien van het ontbreken van een parkeernorm in de planvoorschriften overweegt de Voorzitter dat het plan voorziet in parkeervoorzieningen en er geen verplichting bestaat een dergelijke norm in de voorschriften vast te leggen. Verzoekers hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat de in de plantoelichting gehanteerde parkeernorm van 1,2 parkeerplaats per woning in dit geval ontoereikend zou zijn.

Evenmin hebben zij naar het voorlopig oordeel van de Voorzitter aannemelijk gemaakt dat het plan, wat betreft toegestane bouwhoogte, de bouwmogelijkheden achter het lint, het gestelde gebrek aan groen en het ontbreken van een fietspad langs de IJsselweg, in strijd zou zijn met het provinciaal of gemeentelijk beleid of een goede ruimtelijke ordening.

2.5.2. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter geen aanleiding voor de verwachting dat in de hoofdzaak zal worden geoordeeld dat de goedkeuring van rechtswege niet in stand kan blijven. In verband daarmee ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het treffen voor een voorlopige voorziening ten aanzien van het bestreden besluit van 23 mei 2006. Het verzoek dient te worden afgewezen.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Oosting w.g. Langeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2006

317-459.