Uitspraak 200908965/1/H2


Volledige tekst

200908965/1/H2.
Datum uitspraak: 25 augustus 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 13 oktober 2009 in zaak nr. 09/695 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Weert.

1. Procesverloop

Bij besluit van 5 februari 2009 heeft de burgemeester [appellant] tot 11 februari 2009 om 23.00 uur een gebiedsontzegging voor het centrum van Weert opgelegd.

Bij besluit van 23 februari 2009 heeft de burgemeester [appellant] tot 28 februari 2009 om 23.59 uur een gebiedsontzegging voor het centrum van Weert opgelegd.

Bij besluit van 14 april 2009 heeft de burgemeester de door [appellant] tegen de besluiten van 5 en 23 februari 2009 gemaakte bezwaren gegrond verklaard, die besluiten herroepen en [appellant] een bedrag van € 98,00 ter vergoeding van de eigen bijdrage in de kosten van juridische bijstand toegekend.

Bij uitspraak van 13 oktober 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 november 2009, hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

2. Overwegingen

2.1. [appellant] heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade die hij als gevolg van de ten onrechte opgelegde gebiedsontzeggingen zou hebben geleden. De burgemeester heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant] niet aan de schadebeperkingsplicht heeft voldaan en dat een deugdelijke onderbouwing van de gestelde immateriële schade ontbreekt.

2.2. De burgemeester heeft in het verweerschrift betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet kan worden gezegd dat [appellant] niet aan de schadebeperkingsplicht heeft voldaan.

2.2.1. Zo de burgemeester hiermee heeft beoogd tegen dit oordeel van de rechtbank hoger beroep in te stellen, wordt, zoals de Afdeling eerder heeft gedaan (onder meer uitspraak van 15 november 2001 in zaak nr. 200104765/1, AB 2002, 54), overwogen dat de wet geen grondslag biedt voor het instellen van incidenteel hoger beroep.

2.3. De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel [appellant] door de onrechtmatige gebiedsontzeggingen is beperkt in zijn vrijheid om zich te verplaatsen en zijn verblijfplaats te kiezen, de gebiedsontzeggingen slechts op een beperkt gedeelte van de stad zien en voor tamelijk korte perioden zijn opgelegd. Omdat in beroep niet is gesteld dat [appellant] specifiek voor hem van belang zijnde bestemmingen niet heeft kunnen bereiken of bepaalde activiteiten heeft moeten nalaten, heeft de rechtbank geen grond gevonden voor het oordeel dat de gebiedsontzeggingen hebben geleid tot een ingrijpende aantasting van een fundamenteel recht met ernstige gevolgen.

2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de beperking van zijn vrijheid niet ernstig genoeg is voor het toekennen van schadevergoeding. Daartoe voert hij aan dat de gebiedsontzeggingen betrekking hadden op het belangrijkste gedeelte van de stad, het centrum, waar alle voorzieningen zijn en waar hij dagelijks komt om vrienden en kennissen te ontmoeten en winkels, cafés, eethuizen en bibliotheken te bezoeken. Verder voert hij aan dat de gebiedsontzeggingen lang genoeg hebben geduurd om hem een onaangename ervaring te bezorgen, dat een vrijheidsbeperkende maatregel diffamerend kan zijn en dat rechtsherstel moet plaatsvinden, nu de burgemeester heeft erkend dat de gebiedsontzeggingen ten onrechte zijn opgelegd.

2.4.1. Voor de beoordeling van een verzoek om vergoeding van immateriële schade wordt, volgens vaste jurisprudentie, aansluiting gezocht bij het civiele schadevergoedingsrecht. Ingevolge artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek, voor zover thans van belang, heeft de benadeelde voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, indien de benadeelde in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.

Hoewel aannemelijk is dat [appellant] als gevolg van de gebiedsontzeggingen een zeker mate van ongerief heeft moeten ondergaan, heeft hij met zijn betoog niet aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van die besluiten zodanig heeft geleden, dat sprake is van een aantasting in evenbedoelde zin. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de burgemeester het verzoek om vergoeding van immateriële schade terecht heeft afgewezen.

Het betoog faalt.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Altena w.g. Hazen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2010

452.