Uitspraak 200600214/1


Volledige tekst

200600214/1.
Datum uitspraak: 27 september 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/636 van de rechtbank 's-Gravenhage van 6 december 2005 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop.

1. Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop (hierna: het college) geweigerd aan appellant vergunning te verlenen voor het bouwen van een uitschuifbare brug nabij [locatie] te [plaats].

Bij besluit van 21 december 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 6 december 2005, verzonden op 7 december 2005, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 6 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 9 januari 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 15 februari 2006 heeft het college van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 augustus 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door F. Zorn, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Op de gronden waarop de uiteinden van de brug zijn voorzien rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kern Nieuwkoop" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "Woonboothaven WBH(13)" respectievelijk "Woonboothaven WBH(8)". In uitgeschoven toestand bevindt de voorziene brug zich boven bestaand water met de bestemming "Recreatieve doeleinden Rw" met de subbestemming "Watersportbedrijven". Het bouwplan is in strijd met deze laatste bestemming.

2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet had mogen weigeren hem vrijstelling voor het bouwplan te verlenen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder c, van het bestemmingsplan. Appellant voert hiertoe aan dat de brug nodig is voor het doelmatig beheer van zijn woonark, dat het alternatief van een pontje ter plaatse niet acceptabel is en dat het voorziene bouwwerk geen afbreuk doet aan de kwaliteit van het landschap. Appellant benadrukt in dit verband dat de brug zich meestentijds in ingeschoven toestand zal bevinden.

2.2.1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften kan het college, voor zover thans van belang, vrijstelling verlenen van de bepalingen van het plan voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die om waterstaatkundige- of verkeersredenen noodzakelijk zijn, zoals bruggen.

Ingevolge artikel 8, tweede lid, van de planvoorschriften wordt vrijstelling niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

2.2.2. Het betoog van appellant slaagt. Anders dan het college betoogt dient de brug weliswaar in uitgeschoven toestand te worden bezien om te bepalen of sprake is van strijd met het bestemmingsplan, maar dient naar de feitelijke situatie te worden gekeken om te bepalen of sprake is van onevenredige afbreuk aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken. Appellant heeft ter zitting verklaard dat de brug zich hooguit vijf minuten per keer in uitgeschoven toestand zal bevinden en derhalve nauwelijks de doorvaart zal hinderen. Een pontje zal, omdat het voortdurend in de doorvaart is gelegen en wel op het smalste punt daarvan, aanzienlijk meer hinder veroorzaken, aldus appellant. Namens het college is ter zitting verklaard dat een oplossing wellicht mogelijk is, indien gewaarborgd is dat de brug infrequent en kortdurend wordt uitgeschoven. Gelet op het hiervoor overwogene moet worden geconcludeerd dat de rechtbank er ten onrechte aan is voorbijgegaan dat het college in de beslissing op bezwaar geen aandacht heeft besteed aan de mogelijkheid om vrijstelling onder voorwaarden te verlenen. De Afdeling neemt tevens in aanmerking dat de welstandscommissie, die op 30 maart 2004 een positief advies heeft uitgebracht, geacht moet worden het bouwplan te hebben bezien in relatie tot het nabijgelegen natuurgebied.

2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar van 21 december 2004 vernietigen.

2.4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 6 december 2005, AWB 05/636;

II. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop van 21 december 2004;

IV. gelast dat de gemeente Nieuwkoop aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 343,00 (zegge: driehonderddrieënveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 september 2006

17-488.