Uitspraak 200510551/1


Volledige tekst

200510551/1.
Datum uitspraak: 27 september 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschap GEP Nederland B.V. , gevestigd te Helmond,
appellante,

tegen de uitspraak in zaak no. 05/100 van de rechtbank Leeuwarden van 17 november 2005 in het geding tussen:

appellante

en

1. de raad van de gemeente Leeuwarden,
2. het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 oktober 2003 heeft de raad van de gemeente Leeuwarden (hierna: de raad) geweigerd appellante vrijstelling te verlenen voor het oprichten van een windmolen op het perceel Jupiterweg 19 te Leeuwarden.

Bij besluit van 7 november 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden (hierna: het college) geweigerd appellante ten behoeve daarvan bouwvergunning te verlenen.

Bij besluit van 22 november 2004 heeft de raad het door appellante tegen het besluit van 6 oktober 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 14 december 2004, voor zover thans van belang, heeft het college het door appellante tegen het besluit van 7 november 2004 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 november 2005, verzonden op 18 november 2005, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 december 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 23 januari 2006. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 27 februari 2006 heeft het college van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 augustus 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door Th. L. de Fouw, en de raad en het college, vertegenwoordigd door G.J. Klont, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

2.1. Het bouwplan voorziet in de oprichting van een windmolen met een ashoogte van 50 meter. Het perceel is gelegen op het bedrijventerrein "De Hemrik".

Niet in geschil is dat het bouwplan in verband met de daarbij voorziene hoogte van de windmolen in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Hemrik" (hierna: het bestemmingsplan).

2.2. De raad heeft aan de in bezwaar gehandhaafde weigering om vrijstelling te verlenen ten grondslag gelegd dat het bouwplan niet met het door hem sinds 11 februari 2002 gevoerde windmolenbeleid strookt.

2.3. Appellante klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren de gevraagde vrijstelling te verlenen.

2.3.1. Die klacht faalt. Acht slaand op het provinciale beleid met betrekking tot windmolens is de raad van oordeel dat, voor zover thans van belang, op het bedrijventerrein "De Hemrik" plaats is voor maximaal 2 à 3 windmolens. Nu op het bedrijventerrein al drie windmolens zijn gerealiseerd, heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het bouwplan volgens het aldus door hem gevoerde beleid niet voor verlening van vrijstelling in aanmerking komt. Aan de gestelde omstandigheid dat overschrijding van de volgens het windmolenbeleid nagestreefde maximale geluidsbelasting door middel van een zogenoemde stilstandregeling kan worden voorkomen, heeft de rechtbank dan ook terecht niet de betekenis gehecht die appellante daaraan toegekend wilde zien.

Bijzondere omstandigheden, in verband waarmee de raad niettemin in redelijkheid niet heeft kunnen weigeren om vrijstelling ten behoeve van het bouwplan te verlenen, zijn gesteld noch gebleken.

Het betoog van appellante dat de rechtbank heeft miskend dat de raad in het besluit van 22 november 2004 ten onrechte niet heeft vermeld dat volgens het gevoerde beleid geen ruimte is voor een vierde windmolen, faalt. Nog daargelaten dat dit wel is vermeld in de verweerschriften van 6 april 2005 en 27 februari 2006, is in het besluit van 22 november 2004 wel verwezen naar de toepasselijke beleidsregels, hetgeen een toereikende motivering is.

2.4. Gegeven de weigering van de raad om vrijstelling te verlenen, kon het college de gevraagde bouwvergunning slechts weigeren en het tegen die weigering gemaakte bezwaar slechts ongegrond verklaren.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 september 2006

58-423.