Uitspraak 200603496/3


Volledige tekst

200603496/3.
Datum uitspraak: 21 september 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van onder meer:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak nos. 05/1782 en 05/1783 van de rechtbank Leeuwarden van 1 mei 2006 in het geding tussen:

verzoeker en [wederpartij]

en

het college van burgemeester en wethouders van Schiermonnikoog.

1. Procesverloop

Bij besluit van 28 juli 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Schiermonnikoog (hierna: het college) aan de Politie Fryslân bouwvergunning verleend voor het oprichten van een politiebureau op het perceel Voorstreek 28 te Schiermonnikoog.

Bij besluit van 14 oktober 2005 heeft het college, voor zover hier van belang, het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 1 mei 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft onder meer verzoeker bij brief van 7 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 8 mei 2006, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 20 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op 23 augustus 2006, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 september 2006, waar verzoeker in persoon en het college, vertegenwoordigd door H. Harmsma en P. Huisman, beiden ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord Politie Fryslân, vertegenwoordigd door mr. D.J.G.M. de Boer, gemachtigde.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. In hetgeen verzoeker in hoger beroep heeft aangevoerd kan geen aanknopingspunt worden gevonden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal blijven.

Met name is niet gebleken dat de welstandsadviezen van onder meer Hûs en Hiem naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertonen dat het college deze adviezen niet in redelijkheid aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft kunnen leggen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het college de door appellant overgelegde tegenadviezen van Holstein Restauratie Architectuur aan Hûs en Hiem heeft voorgelegd en dat deze laatste in een nader advies gemotiveerd heeft aangegeven daarin geen aanleiding te zien haar eerdere mening te herzien.

Nu overigens gesteld noch gebleken is, dat een wettelijke grond bestond om de bouwvergunning te weigeren, heeft het college naar voorlopig oordeel de bouwvergunning terecht verleend. Het systeem van artikel 44 van de Woningwet bood (en biedt) in het voorliggende geval geen ruimte voor een onafhankelijk onderzoek naar mogelijke alternatieven voor het bouwplan, zoals door verzoeker is verzocht.

2.3. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.

w.g. Polak w.g. Roelfsema
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2006

422.