Uitspraak 200600282/1


Volledige tekst

200600282/1.
Datum uitspraak: 27 september 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2005 heeft de gemeenteraad van Zaanstad, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 16 februari 2005, het bestemmingsplan "Heiligeweg" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 15 november 2005, kenmerk 2005-18127, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 9 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 10 januari 2006, beroep ingesteld.

Bij brief van 14 maart 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 augustus 2006, waar appellanten, in de persoon van [gemachtigde], bijgestaan door mr. A.G. Moeijes, advocaat te Velsen-Zuid, en verweerder, vertegenwoordigd door W.J. Ardewijn, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Zaanstad, vertegenwoordigd door mr. A.R.J. Kuijs, ambtenaar van de gemeente.

2. Overwegingen

Overgangsrecht

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

Toetsingskader

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan dat is opgesteld om te voldoen aan artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Het standpunt van appellanten

2.3. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemming "Centrumvoorzieningen" voor de percelen aan de Heiligeweg 19, 21, 25 en 35a/hoek Weverstraat 1b kadastraal nr. 8240 te Krommenie. Appellanten voeren hiertoe verschillende bezwaren aan. Zij betogen dat zij door verweerder onvoldoende in de gelegenheid zijn gesteld het door het gemeentebestuur van Zaanstad bij verweerders ingediende verweerschrift te bestuderen. Bovendien hebben appellanten ten onrechte niet het advies van de provinciale planologische commissie (hierna: ppc) ontvangen. Tevens is niet gebleken dat verweerder hiervan kennis heeft genomen, aldus appellanten.

Voorts stellen appellanten dat de voor bovengenoemde percelen opgenomen bebouwingspercentages op de plankaart niet overeenkomen met de werkelijke situatie op de percelen. Volgens appellanten is het perceel aan de Heiligeweg 25 voor 75% bebouwd. Het perceel aan de Heiligeweg 35a is voor 75% bebouwd. Het perceel aan de Weverstraat 1b is voor 100% bebouwd. Doordat het bebouwingspercentage op de plankaart lager is, wordt de huidige situatie beperkt, aldus appellanten. Verder stellen zij dat aan het achterste gedeelte van de percelen aan de Heiligeweg 19 en 21 op de ontwerpplankaart een bebouwingspercentage van 50 was gegeven. Na de behandeling van de bedenkingen door verweerder is dit percentage volgens appellanten van de plankaart verwijderd. Nu er geen bebouwingspercentage voor het achterste gedeelte van deze percelen meer geldt, worden appellanten in hun belangen geschaad.

Ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Centrumvoorzieningen" voor het perceel Heiligeweg 25 stellen appellanten voorts dat de op dit perceel aanwezige showroom ten onrechte niet als zodanig in het plan is bestemd. Voorts stellen appellanten dat ter hoogte van de op dit perceel staande boerderij ten onrechte de aanduiding "rijksmonument" is opgenomen. Slechts de betegelde schouw in de boerderij is het object dat als monument geldt, en niet de boerderij zelf. Tevens is de aanduiding op de plankaart op een onjuiste plek ingetekend.

Verder betogen appellanten dat het plan ten onrechte niet een strook van 15 meter vanaf de straatkant naar de achtergevelrooilijn van de desbetreffende percelen bebouwbaar maakt, hetgeen in strijd is met de bedoeling van het gemeentebestuur.

Tot slot stellen appellanten dat zij in aanzienlijke mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt en dat zij mitsdien schade lijden, daar de maximale bouwhoogte voor de plandelen op negen meter is gesteld. In de door appellanten op verzoek van het gemeentebestuur reeds ingediende bouwplannen wordt echter uitgegaan van een bouwhoogte van twaalf meter. Niet duidelijk is waarom hiervan wordt afgeweken.

Het bestreden besluit

2.4. Verweerder heeft de plandelen niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft hieraan goedkeuring verleend. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bebouwingspercentage in het plan per perceel is bepaald en dat derhalve volledig wordt tegemoetgekomen aan de uitspraak van de Afdeling van 26 februari 2003, zaaknummer 200204366/1. Voorts kan verweerder instemmen met de in het plan voor de percelen van appellanten opgenomen bebouwingspercentages en maximale bouwhoogte.

De vaststelling van de feiten

2.5. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.5.1. Op 20 december 2001 heeft de gemeenteraad van Zaanstad het bestemmingsplan "Krommenie-Zuid" vastgesteld. Verweerder heeft dit plan op 25 juni 2002 gedeeltelijk goedgekeurd, waarbij goedkeuring werd onthouden aan het bebouwingspercentage op het plandeel met de bestemming "Centrumvoorzieningen", begrensd door de Heiligeweg/hoek Weverstraat, Durgsloot en Badhuislaan.

Tegen het goedkeuringsbesluit van verweerder is vervolgens beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). In haar uitspraak van 26 februari 2003, zaaknummer 200204366/1 heeft de Afdeling het bestreden besluit van verweerder vernietigd, voor zover dit betrekking heeft op de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Centrumvoorzieningen" begrensd door de Heiligeweg/hoek Weverstraat, Durgsloot en Badhuislaan, doch met uitzondering van het gedeelte binnen de scheidingslijn met de aanduiding "bebouwingspercentage 100" aan de Heiligeweg 19 en 21. De Afdeling heeft tevens goedkeuring onthouden aan het plandeel.

De Afdeling heeft als volgt overwogen:

2.5 Verweerder heeft het plan gedeeltelijk goedgekeurd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder goedkeuring onthouden aan het bebouwingspercentage van 50% dat is toegekend aan het onder overweging 2.3. omschreven plandeel in zijn geheel. Door de gekozen systematiek van het bebouwingspercentage per bestemmingsvlak in combinatie met de bestemming "Centrumvoorzieningen" kan aldus een beperking van bouwmogelijkheden voor de onderscheiden eigenaren ontstaan. Tijdens de looptijd van het plan kunnen daardoor de bouwmogelijkheden van appellanten afnemen zonder dat zij hier enige invloed op kunnen uitoefenen. Doordat ook anderen binnen het bestemmingsvlak bebouwing kunnen realiseren neemt het bouwpercentage voor appellanten af en dit leidt, volgens verweerder, tot rechtsongelijkheid.

2.6 Uit het verweerschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder, anders dan hij in zijn besluit heeft aangegeven, naast de onthouding van goedkeuring aan het bebouwingspercentage ook goedkeuring had willen onthouden aan het plandeel met de bestemming "Centrumvoorzieningen". Verweerder heeft toegelicht dat in het kader van een plan ingevolge artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening alsdan zou dienen te worden bezien welk bebouwingspercentage of -percentages per perceel van belang zijn indien behoefte bestaat aan een differentiatie. Door alleen goedkeuring te onthouden aan het bebouwingspercentage zou het gehele bouwvlak kunnen worden volgebouwd, hetgeen, zoals uit de overwegingen van het besluit blijkt, niet de bedoeling was.

De Afdeling is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconstateerd dat onduidelijkheden kunnen ontstaan over de bebouwingsmogelijkheden van de in geding zijnde gronden. Mitsdien bestaat er aanleiding verweerder in zijn opvatting dat ook aan de bestemming "Centrumdoeleinden" (lees: "Centrumvoorzieningen") goedkeuring had moeten worden onthouden, te volgen zodat dit deel van het beroep gegrond is en het bestreden besluit op de hieronder aangegeven wijze dient te worden vernietigd. De Afdeling zal op de hierna te vermelden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

2.7 Ten aanzien van het bezwaar van appellanten dat ziet op de bouwhoogte van 9 meter overweegt de Afdeling als volgt.

Uit de aanduidingen op de plankaart blijkt dat ten aanzien van de percelen Heiligeweg 25 tot en met 35a en Weverstraat 1b een bouwhoogte van 9 meter geldt. Voor de percelen Heiligeweg 19 en 21 is een bouwhoogte van 12 meter van toepassing. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de gemeenteraad voor de percelen Heiligeweg 19 en 21 in een eerder plan een uitbreiding tot een maximale bouwhoogte tot 12 meter mogelijk heeft gemaakt. Een hoogtemaat van 12 meter voor alle panden langs deze weg is door het gemeentebestuur met het oog op het conserverend karakter van het bedoeld plandeel niet overwogen. Voorts is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan een andere afweging in de rede zou hebben gelegen.

De Afdeling is gezien het vorenstaande van oordeel dat verweerder in de ruimtelijke opzet van het betrokken plandeel aanleiding heeft kunnen vinden de hoogtemaat van 9 meter een goede ruimtelijke ordening te oordelen zodat dit onderdeel van het beroep ongegrond is.

Om te voorzien in de aldus ontstane leemte in het plangebied van het bestemmingsplan "Krommenie-Zuid" heeft de gemeenteraad van Zaanstad op grond van artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening het voorliggende bestemmingsplan vastgesteld.

2.5.2. Volgens de plantoelichting is beoogd aan bovenstaande uitspraak van de Afdeling tegemoet te komen door perceelsgewijs in plaats van per bebouwingsvlak een maximaal bebouwingspercentage vast te leggen. Op deze manier wordt voorkomen dat de bouwmogelijkheden van de onderscheiden eigenaren worden beperkt zonder dat zij hierop enige invloed kunnen uitoefenen.

Het plangebied in het voorliggende plan, begrensd door de Heiligeweg/hoek Weverstraat, Durgsloot en Badhuislaan, is onderdeel van een oorspronkelijk oud lint en aanloopgebied van het centrum van Krommenie. Volgens de plantoelichting moeten ontwikkelingen leiden tot verbetering van de herkenbaarheid van het oude lint. Grote ontwikkelingen zijn in het gebied echter niet te verwachten. Het plan is derhalve consoliderend van aard.

2.5.3. In het bestemmingsplan is aan de desbetreffende plandelen de bestemming "Centrumvoorzieningen" toegekend.

Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden, die op de plankaart zijn aangewezen voor "Centrumvoorzieningen", voor zover deze gronden niet worden bebouwd bestemd voor "Erven".

Ingevolge artikel 4, derde lid, van de planvoorschriften mogen op de gronden ten behoeve van de bestemming "Centrumvoorzieningen" uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd.

Ingevolge het vierde lid van dit artikel gelden voor het bouwen, als bedoeld in het derde lid, de volgende bepalingen:

a) gebouwen mogen uitsluitend in de op de plankaart aangegeven bouwvlakken worden gebouwd;

b) indien en voor zover een voorgevelrooilijn is aangegeven, dient per gebouw één of meer gevels in de voorgevelrooilijn te worden gebouwd;

c) in een gebouw mogen woningen met bedrijven of instellingen worden gecombineerd;

d) de hoogte en de goothoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan op de plankaart per bouwvlak is aangegeven;

e) de hoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan in artikel 10 "Hoogteaanduidingen" staat aangegeven;

f) het bebouwingspercentage per bouwperceel mag niet meer bedragen dan op de plankaart per bouwvlak is aangegeven.

2.5.4. Op de plankaart zijn voor de desbetreffende plandelen de volgende bebouwingspercentages opgenomen:

Heiligeweg 25: 50%

Heiligeweg 35a: 50%

Weverstraat 1b (kadastraal nr 6993): 90%

Voor het kadastraal perceel 8240 en de percelen Heiligeweg 19 en 21 is geen bebouwingspercentage opgenomen. Op het bouwvlak van het perceel Heiligeweg 25 is, op een afstand van ongeveer 15 meter van de Heiligeweg, de aanduiding 'voorgevelrooilijn' aangegeven. Aan deze plandelen is op de plankaart een bouwhoogte van negen meter toegekend.

2.5.5. Ingevolge artikel 5, tweede lid, van de planvoorschriften mogen op de gronden ten behoeve van de bestemming "Erven" uitsluitend worden gebouwd:

a) aan-, uitbouwen en bijgebouwen;

b) niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes en telefooncellen, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, en,:

c) andere bouwwerken.

Ingevolge het derde lid van dit artikel geldt voor het bouwen, als bedoeld in het tweede lid, onder meer de volgende bepaling: van de gronden van de bijbehorende woning mag niet meer dan 50% worden bebouwd tot een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 50 m2, met dien verstande dat de oppervlakte tenminste 9 m2 mag bedragen.

Het oordeel van de Afdeling

Beroepsgronden van formele en procedurele aard

2.6. Uit de stukken blijkt dat het advies van de ppc en de brief van het gemeentebestuur, waarin is gereageerd op de ingediende bedenkingen, voor de hoorzitting van verweerder aan appellanten ter hand zijn gesteld. Daarbij is appellanten door verweerder de gelegenheid geboden om hiervan door middel van een leespauze kennis te nemen. De hoorzitting dient ertoe om de bedenkingen nader toe te lichten. In dat licht bezien kan niet worden gezegd dat appellanten in hun belangen zijn geschaad doordat zij slechts kort voor de zitting kennis hebben gekregen van het ppc advies en de brief van het gemeentebestuur. Voorts is het advies van de ppc aan verweerder uitgebracht. Niet is gebleken dat verweerder van dit advies geen kennis heeft kunnen nemen.

Deze argumenten falen derhalve.

Beroepsgronden voor het overige

2.7. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de in het plan opgenomen bebouwingspercentages na nauwkeurig onderzoek tot stand zijn gekomen. De gemeenteraad van Zaanstad heeft in dit verband aangegeven dat de gegevens betreffende de aanwezige bebouwing, huisnummering en kadastrale aanduiding zijn ontleend aan het Kadaster. Bovendien is er nader onderzoek op basis van luchtfoto's en bezichtiging ter plaatse uitgevoerd. Niet gebleken is dat dit onderzoek onzorgvuldig is geweest.

Voorts is van de zijde van de gemeenteraad gesteld dat op grond van dit onderzoek op de plankaart het maximale percentage hoofdbebouwing is aangegeven. De overige bebouwing, die niet als hoofdbebouwing wordt aangemerkt, dient als erfbebebouwing te worden gekwalificeerd. Als de hoofd- en erfbebouwingsmogelijkheden tezamen worden genomen is volgens de gemeenteraad sprake van een planregeling die overeenkomt met de op de percelen aanwezige situatie. Daar dit plan een conserverend karakter heeft en de Heiligeweg, als onderdeel van de lintbebouwing zo min mogelijk aangetast mag worden, acht de Afdeling het niet onredelijk dat verweerder met het uitgangspunt van de bebouwingsregeling heeft ingestemd. Daarbij heeft verweerder in redelijkheid aanvaardbaar kunnen achten dat daar waar geen percentage hoofdbebouwing is opgenomen nog wel erfbebebouwing mag worden opgericht.

Anders dan appellanten betogen acht de Afdeling het in dit kader niet onredelijk dat op de plankaart voor de erven achter de percelen Heiligeweg 19 en 21 geen bebouwingspercentage is opgenomen, zodat ter plaatse alleen erfbebouwing is toegestaan. Verweerder heeft zich gelet op het vorenstaande in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen, dat, daar de hoofdbebouwing zich buiten het plangebied aan de voorzijde van deze percelen bevindt, de erfbebouwingsregeling voor het achtererf van deze percelen passend is. Overigens acht de Afdeling niet aannemelijk gemaakt, dat een zogenoemd bebouwingspercentage van 50 voor de percelen Heiligeweg 19 en 21 ten tijde van of na de gewijzigde vaststelling van het plan van de plankaart is gehaald.

Voorts hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat het bebouwingspercentage voor hoofdbebouwing op de plankaart voor de Heiligeweg 35a/Hoek Weverstraat 1b niet overeenkomt met de feitelijke situatie. Ter zitting is gebleken dat wanneer de hoofdbebouwing met de erfbebouwing op deze percelen en het kadastrale perceel 8240 tezamen worden genomen, er sprake is van een planregeling die overeenkomt met de ter plaatse aanwezige feitelijke situatie. Dit bezwaar treft dan ook geen doel.

De Afdeling stelt vast dat aan de voorzijde op het perceel aan de Heiligestraat 25 een vrijstaand gebouw ligt, waarin een showroom is gevestigd. Op grond van artikel 4, vierde lid, onder b van de planvoorschriften, past deze showroom niet in de bebouwingsregels voor hoofdgebouwen, aangezien het gebouw niet in de voorgevelrooilijn is geplaatst. Ter zitting is gebleken dat de showroom dan ook als erfbebouwing dient te worden aangemerkt. In dit verband is tevens naar voren gekomen dat de showroom niet dienstig is aan de boerderij, gelegen op het achterste deel van dit perceel, en dat de oppervlakte van de showroom meer dan 50 m2 bedraagt. Gelet hierop voldoet de showroom evenmin aan de voorschriften in artikel 5 voor erfbebouwing. Aangezien geen zicht bestaat op verwijdering van dit gebouw binnen de planperiode dient de showroom in het plan met een positieve bestemming te worden opgenomen. Verweerders hebben dit niet onderkend. Zij hebben ten onrechte nagelaten aan de planregeling goedkeuring te onthouden met toepassing van artikel 28, tweede lid, derde volzin, van de WRO, voor zover deze ziet op de showroom aan de voorzijde op het perceel aan de Heiligestraat 25.

Appellanten hebben echter niet aannemelijk gemaakt dat het bebouwingspercentage tezamen met de erfbebouwingsregeling welke van toepassing is op het achterste deel van het perceel Heiligeweg 25 niet overeenkomen met de ter plaatse aanwezige feitelijke situatie.

2.7.1. Voorts is op de plankaart ter hoogte van de monumentale boerderij aan de achterzijde op het perceel Heiligeweg 25 de aanduiding "rijksmonument" opgenomen. De aanduiding "rijksmonument" is in de planvoorschriften niet omschreven, zodat hieraan geen bindende betekenis toekomt. De bezwaren van appellanten inzake de monumentale boerderij, wat daar verder van zij, missen derhalve feitelijke grondslag en kunnen buiten beschouwing worden gelaten.

2.7.2. Ten aanzien van het standpunt van appellanten dat de maximale bouwhoogte ten onrechte is gesteld op negen meter, oordeelt de Afdeling dat in haar eerdere uitspraak van 26 februari 2003, zaaknummer 200204366/1, overweging 2.7, zoals hiervoor aangehaald onder 2.5.1, overwogen is dat verweerder in de ruimtelijke opzet van de betrokken plandelen aanleiding heeft kunnen vinden de hoogtemaat van negen meter een goede ruimtelijke ordening te oordelen. Nu niet gebleken is van gewijzigde feiten en omstandigheden kan in deze procedure hierbij worden aangesloten.

Voorts hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat zij op verzoek van het gemeentebestuur reeds bouwplannen hebben ingediend, waarbij wordt uitgegaan van een bouwhoogte van twaalf meter.

2.7.3. Het standpunt van appellanten dat het de bedoeling van het gemeentebestuur is om een strook van vijftien meter, vanaf de straatkant naar de rooilijn van de achtergevel bebouwbaar te maken, acht de Afdeling niet aannemelijk geworden. Ter zitting is van de zijde van de gemeenteraad gesteld dat een dergelijk voornemen niet ziet op het voorliggende plan. Dit bezwaar treft dan ook geen doel.

2.7.4. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich, met uitzondering van het plandeel met de bestemming "Centrumvoorzieningen", voor zover dat ziet op de showroom gelegen aan de voorzijde van het perceel Heiligeweg 25, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door appellanten genoemde plandelen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Gelet op het vorenstaande is aan het plandeel aan de Heiligeweg 25, voor zover dit ziet op de showroom gelegen aan de voorzijde van dit perceel, een bestemming toegekend die niet in het belang van een goede ruimtelijke ordening is. Door dit plandeel niettemin goed te keuren, heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, derde volzin, van de WRO in samenhang met 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre, dient te worden vernietigd.

Nu er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, ziet de Afdeling aanleiding om aan het voornoemde plandeel alsnog goedkeuring te onthouden.

Proceskosten

2.8. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 15 november 2005, 2005-18127, wat betreft het plandeel aan de Heiligeweg 25, voor zover het de showroom aan de voorzijde van het perceel betreft;

III. onthoudt goedkeuring aan het onder II genoemde plandeel;

IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit, voor zover dit is vernietigd;

V. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

VI. veroordeelt de provincie Noord-Holland tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 666,00 (zegge: zeshonderdzesenzestig euro), waarvan een bedrag van € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Holland aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VII. gelast dat de provincie Noord-Holland aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. R.H. Lauwaars, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Buuren w.g. Van Onselen
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 september 2006

178-522.