Uitspraak 201001319/1/H3


Volledige tekst

201001319/1/H3.
Datum uitspraak: 11 augustus 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 6 januari 2010 in zaak
nr. 09-3186 in het geding tussen:

[appellant]

en

het bestuur van het Faunafonds.

1. Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2008 heeft het Faunafonds, voor zover thans van belang, geweigerd [appellant] een tegemoetkoming toe te kennen in de door grauwe ganzen veroorzaakte schade aan het bij hem in gebruik zijnde grasland.

Bij besluit van 26 mei 2009 heeft het Faunafonds het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 6 januari 2010, verzonden op 12 januari 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2010, hoger beroep ingesteld.

Het Faunafonds heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juli 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door W. Hilbink, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, en het Faunafonds, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Daniels, werkzaam bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, en H.G. Engberink, werkzaam bij het Faunafonds, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. [appellant] betoogt dat hij niet is uitgenodigd om op de zitting van de rechtbank te verschijnen.

2.1.1. Dit betoogt slaagt.

Ingevolge artikel 8:56 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) worden partijen na afloop van het vooronderzoek ten minste drie weken tevoren uitgenodigd om op een in de uitnodiging te vermelden plaats en tijdstip op een zitting van de rechtbank te verschijnen.

Uit de stukken blijkt dat mr. G.G. Kranendonk, die namens [appellant] bij brief van 3 augustus 2009 de gronden van het beroep bij de rechtbank heeft ingediend, geen uitnodiging voor de zitting van de rechtbank heeft ontvangen. Derhalve moet worden geoordeeld dat de rechtbank de aangevallen uitspraak heeft gedaan zonder dat was voldaan aan het bepaalde in voormeld artikel 8:56 van de Awb, waardoor [appellant] niet de gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt ter zitting bij de rechtbank toe te lichten.

2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.

2.3. De zaak kan zonder terugwijzen naar de rechtbank worden afgedaan, nu [appellant] in hoger beroep zijn zaak ten volle heeft kunnen bepleiten.

Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen overweegt de Afdeling als volgt.

2.4. Ingevolge artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw), voor zover thans van belang, kunnen gedeputeerde staten ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren, wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, ten aanzien van beschermde inheemse diersoorten, het Faunafonds gehoord, ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 9 tot en met 15, 15a, 15b, tweede lid in samenhang met het eerste lid, 16, 17, 18, 53, eerste lid, onderdelen c en d, 72, vijfde lid, en 74.

Ingevolge artikel 84, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, voor zover thans van belang, wordt door het Faunafonds een tegemoetkoming slechts verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.

Volgens artikel 7, derde lid, van de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds (hierna: de Regeling) wordt een tegemoetkoming in schade veroorzaakt door beschermde inheemse diersoorten waarvoor ingevolge artikel 68 van de Ffw een ontheffing kan worden verleend slechts toegekend indien:

a. de ontheffing op deugdelijke wijze is aangevraagd en op inhoudelijke gronden door de betreffende provincie is geweigerd;

b. de ontheffing is verleend en er ondanks dat daarvan naar het oordeel van het Faunafonds op adequate wijze gebruik is gemaakt, bedrijfsmatige schade aan gewassen, teelten of overige producten is opgetreden.

2.5. Het Faunafonds heeft geweigerd [appellant] een tegemoetkoming toe te kennen in de door grauwe ganzen veroorzaakte schade aan het bij hem in gebruik zijnde grasland en deze weigering bij besluit van 26 mei 2009 gehandhaafd, omdat geen adequaat gebruik is gemaakt van de door gedeputeerde staten verleende ontheffing als bedoeld in artikel 68 van de Ffw. Van adequaat gebruik is volgens het Faunafonds in ieder geval sprake indien meer dan één keer per week is verjaagd met ondersteunend afschot en daarbij per verjaagactie enkele exemplaren van de schadeveroorzakende diersoorten zijn gedood. Nu de ontheffing reeds op 18 januari 2008 is verleend en pas op 4 maart 2008, ruim een maand na constatering van de schade, de eerste schadeveroorzakende dieren zijn gedood, is niet tijdig en adequaat gebruik gemaakt van de ontheffing, aldus het Faunafonds.

2.6. [appellant] betoogt dat het besluit van 26 mei 2009 geen stand kan houden, omdat hij wel degelijk adequaat gebruik heeft gemaakt van de ontheffing. Hij heeft tal van schadeveroorzakende dieren gedood en daardoor voldoende inspanningen geleverd. Ter motivering van zijn betoog heeft hij in beroep een rapportageformulier van de betrokken jachthouder overgelegd, waaruit blijkt dat hij in de weken van 21 tot 26 januari, 4 tot 9 februari en 3 tot 8 maart 2008 onderscheidenlijk vier, acht en vier ganzen heeft gedood. Gelet op de datum van de vergunningverlening van 18 januari 2008 heeft [appellant] naar eigen zeggen onmiddellijk en daarmee adequaat gehandeld.

2.6.1. Zoals ook volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 19 augustus 2009 in zaak nr. 200900348/1/H3 (www.raadvanstate.nl) komt het Faunafonds op grond van artikel 84, eerste lid, van de Ffw beoordelingsruimte toe. Ter invulling daarvan heeft het de Regeling vastgesteld. De rechter dient de beoordeling van het Faunafonds of op adequate wijze gebruik is gemaakt van de ontheffing terughoudend te toetsen.

Volgens het Faunafonds wordt van de bedoelde ontheffing adequaat gebruik gemaakt als in ieder geval meer dan één keer per week is verjaagd en daarbij per verjaagactie enkele exemplaren van de schadeveroorzakende diersoorten zijn gedood. Daarbij verwijst het naar de brochure "Uitvoering van het Beleidskader Faunabeheer in verband met overwinterende ganzen en smienten vanaf 1 oktober 2004" (hierna: de brochure). Hieruit volgt dat van de ontheffinghouder een ferme inspanning wordt gevraagd om schade te voorkomen en dat in dat kader minstens twee tot driemaal per week verjaging met ondersteunend afschot dient plaats te vinden. De Afdeling acht dit niet onredelijk.

Niet in geschil is dat de ontheffing de jachthouder van [appellant] in staat stelde om in de periode van 18 januari tot en met 31 maart 2008 overwinterende ganzen af te schieten. Op 27 januari 2008 heeft [appellant] schade geconstateerd. Uit het in beroep overgelegde rapportageformulier blijkt dat in de week van 21 tot 26 januari 2008 de eerste ganzen door de jachthouder zijn gedood en niet pas op 4 maart 2008, zoals [appellant] aanvankelijk had opgegeven, hetgeen door het Faunafonds in het besluit op bezwaar is overgenomen. Voorts blijkt uit het rapportageformulier dat ook in de week van 4 tot 9 februari 2008 ganzen zijn gedood. Nu uit het rapportageformulier nog immer volgt dat [appellant] na 18 januari 2008 niet wekelijks van de ontheffing gebruik heeft gemaakt en hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit niet mogelijk was, bestaat geen grond voor het oordeel dat het Faunafonds zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hiermee niet op adequate wijze gebruik is gemaakt van de ontheffing.

Dat [appellant], zoals hij ter zitting bij de Afdeling heeft beklemtoond, er niet van op de hoogte was dat meer dan één keer per week moet worden verjaagd met ondersteunend afschot leidt, wat daar verder ook van zij, niet tot een ander oordeel. Naar het Faunafonds ter zitting bij de Afdeling onweersproken heeft gesteld is de brochure verspreid onder agrariërs en wordt deze op verzoek verstrekt. Bovendien is gebleken dat de brochure onder meer via de website van het Faunafonds kan worden geraadpleegd. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat van [appellant] niet kon worden gevergd dat hij van de betrokken voorwaarden op de hoogte was.

Het Faunafonds heeft terecht de gevraagde tegemoetkoming in de schade die is veroorzaakt door grauwe ganzen afgewezen. Het betoog faalt.

2.7. Het beroep tegen het besluit van 26 mei 2009 is ongegrond.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

2.9. Een redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan [appellant] wordt terugbetaald.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 6 januari 2010 in zaak nr. 09-3186;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;

IV. gelast dat het door [appellant] voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 223,00 (zegge: tweehonderddrieëntwintig euro) door de secretaris van de Raad van State aan [appellant] wordt terugbetaald.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Altena w.g. Van der Smissen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2010

419-597.