Uitspraak 200604532/2


Volledige tekst

200604532/2.
Datum uitspraak: 20 september 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

Klankbordgroep 't Vaneker, gevestigd te Lonneker, gemeente Enschede,
verzoekster,

en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 19 september 2005 heeft de gemeenteraad van Enschede het bestemmingsplan "'t Vaneker" vastgesteld.

Bij besluit van 18 april 2006, kenmerk RWB/2005/3207, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.

Tegen dit besluit heeft onder meer verzoekster bij brief van 20 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 21 juni 2006, beroep ingesteld. Bij brief van 20 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 21 juni 2006, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 augustus 2006, waar verzoekster, vertegenwoordigd door [Lid] van verzoekster, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. G. Rooks, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Enschede, vertegenwoordigd door drs. T.J. Kooistra, ambtenaar van de gemeente.

De Voorzitter heeft het onderzoek ter zitting geschorst in afwachting van een nader stuk van appellante, dat op 29 augustus 2006 bij de Raad van State is binnengekomen. Bij brief van 13 september 2006, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op dezelfde dag, heeft verweerder een reactie ingediend. Bij brief van 15 september 2006, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op dezelfde dag, heeft de gemeenteraad een reactie ingediend. Met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Voorzitter met toestemming van partijen afgezien van een hernieuwde behandeling ter zitting en het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.

2.3. Het plan heeft tot doel het realiseren van zogenoemde woonlandschappen ter versterking van de sociaaleconomische structuur van Enschede. In het plangebied, dat aan de noordkant van Enschede ligt, wil de gemeenteraad woningen voor de hogere inkomensgroepen bouwen, onder meer in de vorm van buitenplaatsen, en een stadsrandzone creëren. De hiertoe opgenomen bestemmingen dienen nader te worden uitgewerkt.

2.4. Verzoekster stelt in haar beroepschrift dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, omdat daarmee veel meer woningen mogelijk worden gemaakt dan het aantal dat in het structuurplan van mei 2001 is genoemd. Ook het plangebied is vergroot. Aan de noordzijde van het plangebied kunnen zogenoemde stadvilla's worden gebouwd met een breedte van 40 meter en een hoogte van 15 meter. Juist de noordzijde omvat de uitlopers van een specifiek essenlandschap en een zeer fraaie beek. In het structuurplan is ook vastgelegd dat een strook van 100 meter langs de beek onbebouwd moet blijven. De woonbebouwing mag evenwel volgens het plan tot op 20 meter van de Eschbeek worden opgericht. Het uitgangspunt dat gronden in het plangebied alleen in minnelijk overleg zouden worden verworven is verlaten. In de plantoelichting spreekt de gemeenteraad over actieve verwerving gekoppeld aan onteigening. Uit al deze punten blijkt dat de belangen van de bewoners van het gebied niet voldoende zijn meegewogen, terwijl zij in grote onzekerheid leven over de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt, aldus verzoekster. Aangezien het gemeentebestuur actief bezig is met de planuitwerking en grondverwerving verzoekt verzoekster een voorlopige voorziening te treffen.

2.5. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het grotendeels goedgekeurd. Het plan is een verfijning van het structuurplan en mag daarvan afwijken, zo stelt verweerder. De gemeenteraad heeft daarvoor argumenten aangedragen. Verweerder heeft geconstateerd dat in het plangebied op grond van de aanduidingen van de woningdichtheid op de plankaart circa 200 woningen kunnen worden gebouwd, terwijl de gemeenteraad streeft naar 125 woningen. Tevens zullen 30 tot 40 bestaande woningen worden ingepast. Verweerder gaat ervan uit dat niet meer dan 125 à 130 woningen in het gebied nieuw zullen worden gebouwd, welk aantal uitgangspunt zal zijn bij de goedkeuring van de planuitwerking op basis van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De ruimere mogelijkheden in het plan acht hij vanuit een oogpunt van flexibiliteit aanvaardbaar. Bebouwing tot op 20 meter van de Eschbeek acht verweerder niet bezwaarlijk, aangezien dit slechts op enkele plaatsen mogelijk zal zijn en er ook reeds bestaande bebouwing aanwezig is op die afstand tot de beek. De bouwhoogte die in het plan is opgenomen vindt verweerder niet bezwaarlijk, nu de bestaande houtwallen in het plangebied als coulissen kunnen worden gebruikt. Het plan biedt mogelijkheden om een hoogwaardig woonmilieu in het groen te realiseren, aldus verweerder.

2.6. De Voorzitter zal eerst bezien of is voldaan aan het vereiste van een spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening en overweegt daartoe als volgt.

2.7. Op grond van artikellid 7.1.3 van de planvoorschriften kan in het plangebied worden gebouwd indien een ontwerp-uitwerkingsplan ter visie is gelegd en een verklaring van geen bezwaar door verweerder is verleend. Ter zitting is van de zijde van de gemeenteraad gesteld dat voortgegaan wordt met het opstellen van de uitwerkingen van het plan en dat er onderhandeld wordt om gronden aan te kopen. Tevens is ter zitting desgevraagd gesteld dat met het ter visie leggen van een ontwerp-uitwerkingsplan niet zal worden gewacht totdat de Afdeling een uitspraak heeft gedaan in de bodemzaak. Gelet hierop is er sprake van een spoedeisend belang bij verzoekster en dient te worden onderzocht of er op grond van de aangevoerde bezwaren aanleiding bestaat aan te nemen dat het goedkeuringsbesluit in de bodemprocedure niet in stand zal blijven.

2.8. Het plangebied ligt rondom het militaire complex het Zuidkamp, dat wordt gebruikt door de Koninklijke Luchtmacht in relatie tot de vliegbasis Twenthe. Het plangebied had in het voorgaande plan voornamelijk de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden".

Het grootste deel van het plangebied heeft de bestemming "Wonen", een, op grond van de aanduiding "*" daarachter, door burgemeester en wethouders nader uit te werken bestemming.

Op de plankaart zijn verschillende matrices opgenomen, waarmee het maximale aantal woningen per hectare, het maximale aantal woonlagen en de maximale bebouwingshoogte voor de verschillende deelgebieden is aangegeven. In een groot deel van het plangebied is ingevolge de desbetreffende matrix een aantal van 3 woningen per hectare toegestaan met een hoogte van 15 meter. In één gebied aan de zuidzijde zijn 7 woningen per hectare toegestaan met een hoogte van 10 meter en in twee kleine deelgebieden aan de westzijde zijn 8 woningen per hectare toegestaan met een hoogte van 15 meter. In de gebieden waar meer dan 3 woningen per hectare zijn toegestaan, bevindt zich het merendeel van de reeds in het plangebied aanwezige woningen.

Een deel van de bestaande woningen heeft de medebestemming "Woning" gekregen. Volgens mededelingen van de gemeenteraad ter zitting betreft het de woningen die in het voorgaande plan, het bestemmingsplan "Buitengebied 1996", een bestemming als burgerwoning hadden. De in dat plan als agrarische (bedrijfs)woning bestemde woningen zijn in het onderhavige plan, behoudens een enkele uitzondering, niet als zodanig bestemd en vallen derhalve onder het overgangsrecht.

2.9. Ingevolge artikel 1 van de planvoorschriften wordt onder "woning" verstaan: een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

Ingevolge artikellid 7.1.4, aanhef en onder a, c, d en e, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, moeten bij het uitwerken de volgende bepalingen in acht worden genomen:

a. in het gebied met de uit te werken bestemming "Woondoeleinden" mogen per hectare niet meer woningen worden gebouwd dan op de plankaart is aangegeven;

c. woningen mogen uit niet meer bouwlagen bestaan dan op de plankaart is aangegeven;

d. er mogen uitsluitend vrijstaande woningen of buitenplaatsen worden gebouwd; hierbij dienen de op de plankaart aangegeven matrices in acht genomen te worden;

e. de bouwhoogte van de woningen mag niet meer bedragen dan op de plankaart is aangegeven.

Ingevolge artikellid 7.2.1 van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de voor "Woondoeleinden" aangewezen gronden, uitsluitend voor zover de gronden daartoe nader zijn aangeduid, tevens bestemd voor: W: woning. Het betreft een bestaande niet-conflicterende medebestemming binnen de basisbestemming.

Ingevolge artikellid 7.2.5, aanhef, van de planvoorschriften mag ter plaatse van de medebestemmingsaanduiding "W" op de plankaart per "W" één woning aanwezig zijn onder de daarna genoemde voorwaarden.

2.10. Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder het uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar geacht dat woonmilieus in een lage dichtheid aan het plangebied worden toegevoegd. Expliciet is daarbij overwogen dat wordt uitgegaan van in totaal circa 125 à 130 nieuwe woningen. Aan dit besluit is mede ten grondslag gelegd dat het college van burgemeester en wethouders schriftelijk heeft bevestigd dat bij de planuitwerking van deze omvang wordt uitgegaan. Partijen zijn verdeeld over het aantal woningen dat op basis van het plan maximaal kan worden gerealiseerd, doch dit aantal is in ieder geval 195. Wat er ook zij van het precieze aantal, vaststaat dat op grond van het plan een groter aantal woningen kan worden gebouwd dan volgens de gemeenteraad de bedoeling is. Dat een dergelijke overmaat nodig zou zijn voor de flexibiliteit bij de uitwerking van het plan en om geclusterde woningen mogelijk te maken, is niet aannemelijk gemaakt. Gelet hierop is, anders dan in het bestreden besluit is overwogen, niet verzekerd dat uitsluitend woonmilieus in lage dichtheden aan het plangebied zullen worden toegevoegd.

In de planvoorschriften is geen definitie van een buitenplaats of stadsvilla opgenomen. Volgens mededelingen ter zitting van de zijde van de gemeenteraad wordt hiermee een groot gebouw bedoeld met het uiterlijk van een buitenplaats, zoals die ook in de omtrek staan, waarin zich een aantal van vijf tot acht appartementen bevindt. De definitie van een 'woning' in de planvoorschriften laat echter in een groot deel van het plangebied, indien men buitenplaatsen wil bouwen, slechts één buitenplaats per hectare met daarin maximaal 3 woningen toe, zodat niet zeker is of er buitenplaatsen zullen worden gebouwd. Niet duidelijk is of deze onzekerheid gevolgen heeft voor het gehele plan.

Op grond van de artikelleden 7.1.4., onder a, en 7.2.5, aanhef, mogen in het plangebied nieuwe woningen worden gebouwd en is aan aanwezige (burger)woningen de medebestemming "Woning" gegeven. Uit de planvoorschriften is niet af te leiden dat bij het totale aantal woningen per hectare dat in de matrices is aangegeven, de bestaande woningen moeten worden meegeteld, hoewel de gemeenteraad daarvan uitgaat. Derhalve is uit de planvoorschriften ook niet duidelijk hoeveel nieuwe woningen in het plangebied kunnen worden gebouwd. Daarnaast is niet duidelijk welke planologische redenen er zijn om voor de bestaande woningen andere voorschriften voor onder meer de bouwhoogte en maximale inhoud op te nemen dan voor de nieuw te bouwen woningen.

2.11. Om alle bovengenoemde redenen is de Voorzitter van oordeel dat het plan wat betreft het aantal te bouwen woningen en de betekenis van de medebestemming "Woning" voor bestaande woningen niet voldoende rechtszeker is. Op grond hiervan bestaat er bij de Voorzitter ernstige twijfel of het plan in de bodemprocedure in stand zal blijven. Gelet hierop behoeven de bezwaren inzake het bouwen nabij de Eschbeek thans niet beoordeeld te worden.

In verband met het voorgaande acht de Voorzitter teneinde onomkeerbare ontwikkelingen te voorkomen termen aanwezig het besluit van verweerder tot goedkeuring van het plan bij wijze van voorlopige voorziening in zijn geheel te schorsen. Een uitzondering voor de zogenoemde stadsrandzone, in welk gebied geen woningen zijn voorzien, acht de Voorzitter niet aangewezen, nu dit deel van het plangebied nauw samenhangt met de overige delen.

2.12. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 18 april 2006, kenmerk RWB/2005/3207;

II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 108,29 (zegge: honderdacht euro en negenentwintig cent); het dient door de provincie Overijssel aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

III. gelast dat de provincie Overijssel aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Troost
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2006

234.