Uitspraak 200908191/1/H1


Volledige tekst

200908191/1/H1.
Datum uitspraak: 28 juli 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats[,
2. [appellanten sub 2] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 17 september 2009 in zaak nr. 09/822 in het geding tussen:

[wederpartijen] (hierna in enkelvoud: [wederpartij])

en

het college van burgemeester en wethouders van Weert.

1. Procesverloop

Bij besluit van 28 april 2009 heeft het college aan [appellant sub 1] met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een compensatiewoning in het kader van de regeling Ruimte voor Ruimte op een deel van het perceel kadastraal bekend [gemeente], sectie […], nr. […], plaatselijk bekend [locatie 1] te [plaats].

Bij uitspraak van 17 september 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 oktober 2009, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 oktober 2009, hoger beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 16 november 2009. [appellant sub 2] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 23 november 2009.

[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant sub 1] en [wederpartij] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 mei 2010, waar [appellant sub 1], bijgestaan door A.A.T. Stoffels en J.J.A.M. Heuvelmans, en [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [wederpartijen], in persoon en bijgestaan door mr. C.M.H. Cohen, E. van Veldhuizen en C.H.A.M. Spapens, gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Op de gronden waarop het bouwplan is voorzien rust ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied 1998-herziening ex artikel 30 WRO" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "Agrarisch bouwblok". Het bouwplan, dat voorziet in het oprichten van een burgerwoning, is daarmee in strijd. Het college heeft voor het bouwplan vrijstelling krachtens artikel 19, eerste lid, van de WRO verleend.

2.2. [appellant sub 2] is bewoner van de woning aan de [locatie 2], welke dichter bij de door [wederpartij] aan de [locatie 3] geëxploiteerde varkenshouderij is gelegen dan de geplande compensatiewoning. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het college de woning van [appellant sub 2] ten onrechte als geurgevoelig object in de zin van artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij heeft aangemerkt en derhalve onvoldoende heeft gemotiveerd dat de voorziene woning geen beperking vormt van de ontwikkelingsmogelijkheden van de nabijgelegen inrichting van [wederpartij]. Volgens de rechtbank komt de woning van [appellant sub 2] geen bescherming toe, omdat het een voormalige bedrijfswoning betreft die nog steeds als zodanig is bestemd. Het hoger beroep van [appellant sub 2], die ter zitting heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen het bouwplan, is uitsluitend gericht tegen de overweging van de rechtbank dat zijn woning geen geurgevoelig object is. Dit oordeel is evenwel gegeven in het geschil betreffende de aan [appellant sub 1] bij besluit van 28 april 2009 verleende vrijstelling en bouwvergunning voor de compensatiewoning. Zoals kan worden afgeleid uit de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2005 in zaak nr. 200408370/1 is de rechtskracht van dat oordeel beperkt tot het voormelde geschil. Uit het voorgaande volgt dat [appellant sub 2] geen procesbelang heeft bij het door hem ingestelde hoger beroep.

Het hoger beroep van [appellant sub 2] is niet-ontvankelijk.

2.3. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de locatie van de woning in overeenstemming is met het provinciaal beleid. Hij voert hiertoe aan dat het perceel is gelegen in een gebied dat in het bestemmingsplan wordt aangeduid als 'kernrandzone' en dat volgens het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2001 (hierna: het POL 2001) een kernrandzone in aanmerking komt als locatie voor een compensatiewoning. [appellant sub 1] voegt hieraan toe dat in dat geval de locatie niet in de directe nabijheid van een bebouwingsconcentratie hoeft te liggen.

2.3.1. In de Partiële Streekplanherziening Noord- en Midden-Limburg Ruimte voor Ruimte, die door provinciale staten op 27 oktober 2000 is vastgesteld, is als eerste voorwaarde waaronder gedeputeerde staten medewerking verlenen aan Ruimte voor Ruimte vermeld dat de bouw van de compensatiewoning uitsluitend mag plaatsvinden in de directe nabijheid van een bebouwingsconcentratie, dient aan te sluiten op de bestaande bebouwing en dat de bouw tevens bij voorkeur dient aan te sluiten op de bebouwde kom.

Als toelichting op deze voorwaarde is in genoemde partiële streekplanherziening het volgende vermeld: "Bebouwingsconcentraties bestaan uit de bestaande kernen en clusters van bebouwing. Een cluster van bebouwing kan alleen in aanmerking komen, indien het gaat om een gebied waar sprake is van een historisch gegroeide menging van kleinschalige buitengebied- en niet-buitengebiedfuncties. Een bebouwingslint kan daarmee ook tot een bebouwingsconcentratie behoren, indien het lint deze kenmerken vertoont. Duidelijk is dat verspreid liggende bebouwing, of een zeer beperkt aantal woningen bij elkaar niet in aanmerking komen. Kernrandzones daarentegen, met name die zones die als zodanig in vigerende bestemmingsplannen zijn aangemerkt, kenmerken zich door hun directe aansluiting bij de kern en de aanwezigheid van relatief veel bebouwing, komen zeker in aanmerking als locatie voor de compenserende woning. De afstand tussen de compensatiewoning en reeds bestaande bebouwing zal behoudens uitzonderingen beperkt dienen te zijn (enkele tientallen meters)."

In het POL 2001 wordt op pagina 252 de Ruimte voor Ruimte regeling uiteengezet en ook in het POL van 22 september 2006 heeft deze regeling zijn gelding behouden.

2.3.2. Bij brief van 23 maart 2007 heeft het afdelingshoofd ruimtelijke ontwikkeling van de provincie Limburg te kennen gegeven dat de locatie waarop de woning is voorzien is gelegen in een bebouwingsconcentratie, niet is gelegen binnen de EHS en niet is gelegen binnen het waterbergend winterbed van de Maas. Voorts is vermeld dat de locatie niet is gelegen in een bebouwingcluster of bebouwingslint en dat indien de potentiële ruimte voor ruimte woning wordt geprojecteerd tussen de bestaande (agrarische) bedrijfsbebouwing, de bestaande bedrijfswoning en de doorgaande weg, ter plaatse sprake is van een bebouwingsconcentratie en dat met een dergelijke woning op deze locatie kan worden ingestemd.

De rechtbank heeft uit deze brief geconcludeerd dat zonder de voorziene woning nog geen sprake is van een bebouwingsconcentratie, zodat het bouwplan in strijd is met de Ruimte voor Ruimte regeling. De rechtbank heeft daarbij echter niet onderkend dat in de toelichting op deze regeling is vermeld dat kernrandzones zeker in aanmerking komen als locatie voor een compenserende woning en dat het perceel volgens de van het bestemmingsplan deel uitmakende kaart in een kernrandzone is gelegen. Voorts heeft het afdelingshoofd ruimtelijke ontwikkeling van de provincie Limburg in de bijlage bij een brief van 13 januari 2010 nader toegelicht dat in dit geval gebruik is gemaakt van een gebiedsgerichte benadering, zoals opgenomen in de Nota Ruimte. In de bijlage is vermeld dat aan de Zoomweg op regelmatige afstand van elkaar clustertjes van bebouwing voorkomen en dat dit bebouwingspatroon kenmerkend is voor dit gebied. Op basis van de gebiedskenmerken kan worden geconcludeerd dat de bebouwingsstructuur de vorm van een lint heeft, te weten een lijnvormige verzameling van gebouwen langs een weg in het buitengebied met regelmatige afstanden tussen de bouwkavels, aldus voornoemde bijlage.

Het vorenstaande in aanmerking genomen alsmede dat het bouwplan op ongeveer 100 m van de bebouwde kom is voorzien, in de nabijheid van bestaande bebouwing en tevens is opgenomen in een lijn met bebouwing op regelmatige afstanden langs de Zoomweg, heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat onvoldoende is gemotiveerd dat de voorziene woning in overeenstemming is met het provinciaal beleid.

2.4. Gelet hierop zal de Afdeling de bij de rechtbank aangevoerde beroepsgrond beoordelen waaraan zij niet is toegekomen.

2.5. [wederpartij] betoogt in beroep dat de voorziene woning een beperking vormt van de uitbreidingsmogelijkheden van zijn inrichting. Hij voert hiertoe aan dat het zonder die woning mogelijk is zijn inrichting uit te breiden door bestaande emissiepunten te verschuiven, terwijl de aanwezigheid van die woning aan een dergelijke uitbreiding in de weg zal staan.

2.5.1. In het besluit van 28 april 2009 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de voorziene woning geen verdere beperking van de uitbreidingsmogelijkheden van de inrichting van [wederpartij] vormt. Het college heeft de woning op nummer 36 als voornaamste reden daarvoor aangemerkt, omdat daar ten aanzien van geurhinder sprake is van een sterk overbelaste situatie. Voorts heeft het college in dat besluit vermeld dat ook de woningen op nummer 40 en 43 in de weg staan aan uitbreiding.

[appellant sub 1] heeft het rapport 'Geuronderzoek locatie Zoomweg Altweerterheide' van Arvalis Adviseurs van 11 februari 2010 overgelegd. In dit rapport zijn de huidige geurbelasting en de geurbelastingsnorm van een aantal woningen aan de Zoomweg en van de voorziene woning tegen elkaar afgezet en wordt, voor zover thans van belang, geconcludeerd dat de geurbelastingsnorm die geldt voor de nummers 40 en 43 wordt overschreden. Voorts is berekend of er nog uitbreidingsmogelijkheden zijn, indien emissiepunten van de inrichting in de richting van de voorziene woning worden verschoven. De conclusie is dat er geen emissiepunt is binnen het bouwblok van de inrichting waar geen sprake is van overbelasting op een reeds bestaand geurgevoelig object, zodat de voorziene woning geen verdere belemmering vormt.

Als reactie op het rapport van Arvalis heeft [wederpartij] het rapport van R&S-advies van 11 februari 2010 overgelegd. In dit rapport is vermeld dat voor de nummers 40 en 43 de geldende geurbelastingsnorm thans reeds wordt overschreden. [wederpartij] betoogt met juistheid dat uit dit rapport voorts valt af te leiden dat een zodanige verschuiving van emissiepunten mogelijk is dat de belasting op de nummers 40 en 43 niet verder toeneemt. Dat neemt echter niet weg dat uit dit rapport tevens blijkt dat ook bij een verschuiving van emissiepunten sprake blijft van een overschrijding van de voor die woningen geldende geurbelastingsnorm, zodat de nieuwe woning geen extra belemmering vormt.

Gelet op de conclusies uit beide rapporten heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de woningen op Zoomweg 40 en 43 reeds aan verdere uitbreiding van de inrichting van [wederpartij] in de weg staan en dat de voorziene woning derhalve geen verdere beperking van die uitbreidingsmogelijkheden vormt.

Nu genoemde woningen reeds een beperking van de uitbreidingsmogelijkheden van de inrichting vormen, hoeft de vraag of het college zich in het besluit van 28 april 2009 al dan niet terecht op het standpunt heeft gesteld dat de woning op nummer 36 een burgerwoning is en als meest beperkend dient te worden aangemerkt, niet te worden beantwoord.

2.6. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 28 april 2009 van het college alsnog ongegrond verklaren.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat, nu het besluit van 28 april 2009 rechtmatig is, geen aanleiding.

2.8. In deze situatie is er geen aanleiding om te bepalen dat het door [appellant sub 1] betaalde griffierecht door de gemeente Weert moet worden vergoed. Een redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat, naar analogie van artikel 41, vijfde lid, van die wet, het griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan [appellant sub 1] wordt terugbetaald.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep van [appellanten sub 2] niet-ontvankelijk;

II. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] gegrond;

III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 17 september 2009 in zaak nr. 09/822;

IV. verklaart het bij de rechtbank door [wederpartijen] ingestelde beroep ongegrond;

V. bepaalt dat de secretaris van de Raad van State aan [appellant sub 1] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 223,00 (zegge: tweehonderddrieëntwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.

Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van Staat.

w.g. Claessens w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2010

488.