Uitspraak 200909766/1/H1


Volledige tekst

200909766/1/H1.
Datum uitspraak: 28 juli 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Haaren,


tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 26 november 2009 in zaak nrs. 09/3881 en 08/2176 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Haaren.

1. Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2006 heeft het college geweigerd aan [belanghebbende] bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het oprichten van een paardenstal op het perceel [locatie] te Haaren (hierna: het perceel).

Bij besluit van 20 mei 2008 heeft het college het door [belanghebbende] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de weigering herroepen en alsnog bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van een paardenstal op het perceel.

Bij uitspraak van 26 november 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 december 2009, hoger beroep ingesteld.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.J.G. Goumans, advocaat te Deurne, en het college, vertegenwoordigd door S. Verouden, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, verschenen.

2. Overwegingen

2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwen van de paardenstal op het perceel in strijd is met het bestemmingsplan, nu geen sprake is van een (voortzetting van een) bestaand agrarisch bedrijf.

2.1.1. Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied '96" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "Agrarisch bouwblok".

Ingevolge artikel 9.2.3, voor zover thans van belang, van de planvoorschriften mogen uitsluitend ten dienste van een bestaand of volwaardig agrarisch bedrijf bedrijfsgebouwen gebouwd worden.

Ingevolge artikel 1, onder 48, wordt onder de (nieuw)vestiging van een agrarisch bedrijf verstaan: de vestiging van een agrarisch bedrijf op een nieuw agrarisch bouwblok als gevolg van het oprichten van een nieuw agrarisch bedrijf, het splitsen van een bestaand agrarisch bedrijf, dan wel het verplaatsen van een bestaand agrarisch bedrijf naar een nieuw agrarisch bouwblok.

Ingevolge artikel 1, onder 51, wordt onder een bestaand agrarisch bedrijf verstaan: een agrarisch bedrijf, dat ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan reeds aanwezig was, waarbij redelijkerwijs kon worden gesproken van een bedrijfsvoering.

Ingevolge artikel 1, onder 52, is een volwaardig agrarisch bedrijf een agrarisch bedrijf met tenminste de arbeidsomvang van een volwaardige arbeidskracht en waarvan de continuïteit ook op langere termijn in voldoende mate is verzekerd.

2.1.2. Ter zitting is komen vast te staan dat het ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het bestemmingsplan op het perceel aanwezige kwekerijbedrijf van [kweker] in 2001 is beëindigd. Voorts staat vast dat [belanghebbende] in februari 2006, derhalve eerst na een aantal jaren, een gedeelte van het perceel met de daarop staande opstallen van [kweker] heeft gekocht ten behoeve van de vestiging van een fokkerij van Friese paarden. Gelet op de langdurige onderbreking van agrarische bedrijfsactiviteiten op het perceel bestaat geen grond voor het oordeel dat het bedrijf van [belanghebbende] als voortzetting van het ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het bestemmingsplan bestaande agrarisch bedrijf van [kweker] dient te worden beschouwd. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Het gestelde incidentele gebruik van de aanwezige kassen door andere agrariërs, al dan niet om niet, doet aan het voorgaande niet af.

2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling beoordelen of het bouwplan voorziet in het bouwen van bedrijfsgebouwen ten dienste van een volwaardig agrarisch bedrijf, als bedoeld in artikel 1, onder 52, van de planvoorschriften.

Nu de omvang van de bedrijfsvoering van [belanghebbende] volgens het advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (AAB) van 28 december 2007 dient te worden geschat op circa ¼ volwaardige arbeidskracht, hetgeen in de gedingstukken noch ter zitting is weersproken, is geen sprake van bouwen ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf. Gelet hierop is het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan. Hetgeen overigens door [appellant] in beroep is aangevoerd, behoeft geen bespreking meer.

2.3. De Afdeling zal het beroep tegen het besluit van 20 mei 2008 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 56a, tweede lid, gelezen in verbinding met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet voor vernietiging in aanmerking.

2.4. Op 9 juli 2009 is het nieuwe bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld. Ingevolge dit bestemmingsplan rust op het perceel een agrarische bestemming met de aanduiding "paardenhouderij". Zowel [appellant] als [belanghebbende] hebben beroep ingesteld tegen de vaststelling van het bestemmingsplan. Nu niet zonder twijfel kan worden vastgesteld of het bouwplan in overeenstemming is met dit bestemmingsplan, ziet de Afdeling reeds hierom geen aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Het college zal opnieuw op de door [belanghebbende] gemaakte bezwaren dienen te beslissen, waarbij de bouwaanvraag ingevolge artikel 46, derde lid, van de Woningwet moet worden geacht mede een verzoek om vrijstelling in te houden.

2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 26 november 2009 in zaak nrs. 09/3881 en 08/2176;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haaren van 20 mei 2008, kenmerk BV 2006067;

V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haaren tot vergoeding van bij appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.333,04 (zegge: duizend driehonderddrieëndertig euro en vier cent), waarvan € 1.288,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Haaren aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 373,00 (zegge: driehonderddrieënzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2010

392.