Uitspraak 200803652/1/H3-A


Volledige tekst

200803652/1/H3-A.
Datum uitspraak: 21 juli 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Smit Reizen B.V., gevestigd te Harderwijk,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 9 april 2007 (lees: 2008) in zaak nr. 07/52 in het geding tussen:

Smit

en

de minister van Verkeer en Waterstaat.

1. Procesverloop

Bij verwijzingsuitspraak van 25 maart 2009 heeft de Afdeling in deze zaak het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (thans: van de Europese Unie, hierna: het Hof van Justitie) verzocht bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak te doen op twee vragen, de behandeling van het hoger beroep geschorst tot het Hof van Justitie uitspraak heeft gedaan en iedere verdere beslissing aangehouden. Voor het procesverloop voorafgaande aan deze uitspraak wordt verwezen naar de verwijzingsuitspraak, die is aangehecht.

Bij arrest van 29 april 2010 in de zaak C-124/09 (www.curia.europa.eu) heeft het Hof van Justitie de door de Afdeling gestelde vragen beantwoord. Het arrest is aangehecht.

Desgevraagd hebben Smit bij brief van 31 mei 2010 en de minister bij brief van 1 juni 2010 een reactie op het arrest ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een tweede zitting behandeld op 1 juli 2010, waar Smit, vertegenwoordigd door mr. P.J.M. Mommers, werkzaam bij Koninklijk Nederlands Vervoer, en de minister, vertegenwoordigd door
mr. W. Autar en M. Drijer, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 3, van de ten tijde van belang van kracht zijnde verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (hierna: verordening 3820/85) wordt onder bestuurder verstaan: iedere persoon die het voertuig bestuurt, zelfs gedurende een korte periode, of die zich in het voertuig bevindt om het in voorkomende gevallen te kunnen besturen.

Ingevolge die aanhef en onder 5 wordt onder rusttijd verstaan: ieder ononderbroken tijdvak van ten minste een uur waarin de bestuurder vrij over zijn tijd kan beschikken.

Ingevolge artikel 8, tweede lid, van verordening 3820/85 moeten tijdens elke periode van 30 uur waarin het voertuig wordt bemand door ten minste twee bestuurders, dezen elk een dagelijkse rusttijd van ten minste acht achtereenvolgende uren genieten.

Ingevolge artikel 5:12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Arbeidstijdenwet, voor zover thans van belang, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld die afwijken van, in de plaats komen van of strekken tot aanvulling van het bij paragraaf 5.2 bepaalde, ten aanzien van arbeid verricht door personen, werkzaam in of op motorrijtuigen.

Ingevolge artikel 2.5:1, vierde lid, van het Arbeidstijdenbesluit vervoer (hierna: het Atbv), zoals dat luidde ten tijde van belang, handelt de bestuurder overeenkomstig de artikelen 8 en 9 van verordening 3820/85.

Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van het Atbv, voor zover thans van belang, levert het niet naleven van artikel 2.5:1, vierde lid, een beboetbaar feit op.

2.2. De minister heeft aan het besluit tot het opleggen van een boete van € 2.200,00 aan Smit, zoals gehandhaafd bij het besluit op bezwaar, ten grondslag gelegd dat Smit heeft gehandeld in strijd met artikel 2.5:1, vierde lid, van het Atbv, gelezen in samenhang met artikel 8, tweede lid, van verordening 3820/85. Daartoe heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat een aantal werknemers van Smit de voorgeschreven rusttijden niet heeft nageleefd, omdat zij niet de uren hebben verantwoord die zij nodig hebben gehad om vanaf hun standplaats, Harderwijk, naar het centraal op- en overstappunt Maarheeze te komen, terwijl die tijd ongeveer twee uren bedraagt. De minister heeft verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie van 18 januari 2001 in de zaak C-297/99 (Skills Motor Coaches Ltd.; www.curia.europa.eu, hierna: het arrest Skills), waaruit volgens de minister volgt dat de tijd die de bestuurder besteedt om ergens anders dan in zijn woonplaats of het exploitatiecentrum van zijn werkgever een vrachtauto of een bus over te nemen, als werktijd dient te worden geregistreerd. Als exploitatiecentrum wordt volgens de minister aangemerkt de plaats die wordt genoemd in het uittreksel van de Kamer van Koophandel en fabrieken en waar de administratie zich bevindt. Smit is gevestigd in Harderwijk. Vanuit die vestiging wordt de onderneming geleid: de bestuurders krijgen immers van daaruit hun opdrachten en ook de totale bedrijfsadministratie en planning bevinden zich in die vestiging. In het pand in Maarheeze was voorts ten tijde van de controleperiode niet permanent en daadwerkelijk een leidinggevende of andere medewerker van de onderneming aanwezig. Ondanks het feit dat er geen duidelijke definitie bestaat van hetgeen moet worden verstaan onder een exploitatiecentrum, kan volgens de minister de vestiging van Smit in Harderwijk worden aangemerkt als exploitatiecentrum, maar niet de vestiging in Maarheeze.

2.3. Zoals de Afdeling in de verwijzingsuitspraak van 25 maart 2009 heeft overwogen, is zij, anders dan de rechtbank, van oordeel dat het voor de beoordeling van de voorliggende zaak van belang is of de plaats waar het met de tachograaf uitgeruste voertuig wordt overgenomen, al dan niet kan worden aangemerkt als een exploitatiecentrum. Dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, aan het begrip alleen zelfstandige betekenis zou kunnen worden toegekend, indien dit centrum min of meer vereenzelvigd kan worden met de woonplaats van de desbetreffende bestuurder, leidt de Afdeling uit het arrest Skills niet af.

2.4. Bij de verwijzingsuitspraak van 25 maart 2009 heeft de Afdeling het Hof van Justitie verzocht bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak te doen op de volgende vragen:

"1. Hoe moet, tegen de achtergrond van artikel 1, aanhef en onder 5, van verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, en van artikel 15 van verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer, het begrip "exploitatiecentrum", zoals vermeld in de overwegingen 21 en verder van het arrest van het Hof van Justitie van 18 januari 2001 in de zaak C-297/99, Skills Motor Coaches Ltd. worden geïnterpreteerd?

2. Maakt het voor de beoordeling van de vraag of sprake is van rusttijd, zoals bedoeld in artikel 1, aanhef en onder 5, van verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, verschil of de betrokken bestuurder zelf naar een plaats rijdt waar hij een voertuig waarin een controleapparaat moet worden geïnstalleerd, zal overnemen, of dat hij door iemand anders daarheen wordt gereden?"

2.5. Na beantwoording van deze vragen heeft het Hof van Justitie in het arrest van 29 april 2010 voor recht verklaard:

"1) Onder het begrip "exploitatiecentrum" in de punten 21 en volgende van het arrest van 18 januari 2001, Skills Motor Coaches e.a. (C-297/99), moet worden verstaan de plaats waaraan de bestuurder concreet verbonden is, te weten de installatie van de vervoersonderneming van waaruit hij in het kader van de normale verrichting van zijn werkzaamheden en niet op bijzondere instructies van zijn werkgever, regelmatig zijn dienst opneemt en waarnaar hij aan het einde daarvan terugkeert.

2) Het feit dat de betrokken bestuurder zelf naar de plaats rijdt waar hij een met een controleapparaat uitgerust voertuig moet overnemen of daarentegen naar die plaats wordt gereden, is irrelevant voor de vraag hoe de tijd van het traject moet worden gekwalificeerd gelet op het begrip "rusttijd" in de zin van artikel 1, punt 5, van verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer."

2.6. De Afdeling ziet zich thans gesteld voor de vraag of in de periode waarop het boeterapport ziet, te weten de periode van 18 juli 2005 tot en met 28 augustus 2005, Harderwijk, zoals de minister betoogt, dan wel Maarheeze, zoals Smit betoogt, diende te worden aangemerkt als de plaats waaraan de betrokken bestuurders concreet waren verbonden, te weten de installatie van Smit van waaruit de bestuurders in het kader van de normale verrichting van hun werkzaamheden en niet op bijzondere instructies van hun werkgever, regelmatig hun dienst opnamen en waarnaar zij aan het einde daarvan terugkeerden.

Directeur L. Smit heeft, nadat hij door twee inspecteurs van de Inspectie Verkeer en Waterstaat in kennis was gesteld van de gepleegde overtredingen en hem was meegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was over de betrokken bestuurders, onder meer het volgende verklaard: "In de periode van 18 juli tot en met 28 augustus 2005 hebben zij in mijn opdracht voor touroperator Solmar uit Eindhoven pendels gereden naar Spanje. (…) Voorafgaand aan de pendels die (…) in bedoelde periode hebben gereden, zijn zij vertrokken uit Harderwijk of Dronten (standplaats/woonplaats) naar Maarheeze. De tijd die zij daarvoor nodig hebben, zijn arbeidsuren waarin zij niet vrij over hun tijd kunnen beschikken. (…) De pendelchauffeurs krijgen hun vervoeropdrachten vanuit de vestiging in Harderwijk en sommigen krijgen deze digitaal thuis gestuurd. Na afloop leveren de chauffeurs hun papieren (rittenstaten, reisbladen en registratiebladen) te Harderwijk in. (…)"

Naar het oordeel van de Afdeling moet uit deze verklaring worden afgeleid dat de betrokken bestuurders in de betrokken periode hun dienst opnamen in Harderwijk en daar na hun dienst ook terugkeerden, zodat Harderwijk voor de diensten waarop het boeterapport betrekking had het exploitatiecentrum was, immers de plaats waaraan de betrokken bestuurders concreet waren verbonden, te weten de installatie van Smit van waaruit de bestuurders in het kader van de normale verrichting van hun werkzaamheden en niet op bijzondere instructies van hun werkgever, regelmatig hun dienst opnamen en waarnaar zij aan het einde daarvan terugkeerden. Dit betekent dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de bestuurders de uren die zij nodig hebben gehad om vanaf Harderwijk naar Maarheeze te komen, ten onrechte niet hebben verantwoord. Aan de door de Afdeling gestelde tweede vraag en het daarop gegeven antwoord van het Hof van Justitie wordt, gelet hierop, niet meer toegekomen.

De conclusie is dat Smit in de relevante periode, gelet op het boeterapport en de daarin opgenomen verklaringen, heeft gehandeld in strijd met artikel 2.5:1, vierde lid, van het Atbv, gelezen in samenhang met artikel 8, tweede lid, van verordening 3820/85, zodat de minister haar terecht een boete heeft opgelegd.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Dijk w.g. Van der Smissen
voorzitter
ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2010

419.