Uitspraak 200601877/1


Volledige tekst

200601877/1.
Datum uitspraak: 13 september 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], gevestigd te [plaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2005 heeft de gemeenteraad van Arcen en Velden, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 mei 2005, het bestemmingsplan "Arcen Dorp 2005" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 10 januari 2006, kenmerk 2005/60978, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 9 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2006, beroep ingesteld.

Verweerder heeft geen verweerschrift, maar wel een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partijen toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 augustus 2006. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

2. Overwegingen

Overgangsrecht

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

Toetsingskader

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Standpunt van appellant

2.3. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, voor zover het betreft het perceel Koedijk 11 met het achterliggende terrein met de bestemming "Gemengde doeleinden nader uit te werken" en de artikelen 6.2.1, onder c en d en 6.2.2, onder d, van de planvoorschriften.

Verweerder is niet voldoende ingegaan op de klacht dat voor percelen met de bestemming "Gemengde doeleinden nader uit te werken" een voorlopig bouwverbod is opgenomen.

Appellant is voorts van mening dat verweerder goedkeuring had moeten onthouden aan artikel 6.2.1, onder c en d, van de planvoorschriften, voor zover die maxima stellen aan het percentage bebouwing op zijn percelen. Hetzelfde geldt voor artikel 6.2.2, onder d, dat een maximale goothoogte van 6 meter voorschrijft. In de omgeving is reeds bebouwing aanwezig met een goothoogte van 8 meter. Verweerder is volgens appellant op deze punten niet ingegaan.

Het standpunt van verweerder

2.4. Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het goedgekeurd. De toegekende bestemming "Gemengde doeleinden nader uit te werken" komt voldoende tegemoet aan de ontwikkelingsmogelijkheden van de als zodanig bestemde percelen. Voor de beantwoording van de overige bedenkingen, sluit verweerder zich aan bij de weerlegging van de zienswijze door de gemeenteraad.

Vaststelling van de feiten

2.5. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.5.1. Het bestemmingsplan "Arcen Dorp 2005" beoogt primair de bestaande planologische situatie te beschermen en slechts beperkt ontwikkelingen toe te staan. Om deze reden is gekozen voor een flexibel opgezette planvorm waarbij zonder nadere toetsing slechts die activiteiten worden toegelaten waarvan zeker lijkt dat die geen bezwaar opleveren vanuit het aspect van een goede ruimtelijke ordening. Andere activiteiten kunnen na een nadere beoordeling alsnog worden toegelaten, wanneer hier in het concrete geval geen bezwaar tegen bestaat.

2.5.2. Voor zover de percelen van appellant zijn bestemd als "Gemengde doeleinden nader uit te werken" is appellant voornemens om deze gronden te bebouwen met een pand, dat zal worden ingericht voor bewoning en/of voor hotelkamers.

2.5.3. De gemeenteraad heeft de bestemming "Gemengde doeleinden nader uit te werken" aan de [locatie] gegeven om tegemoet te komen aan het bezwaar dat de bestemming "Parkeerdoeleinden" onvoldoende ontwikkelingsmogelijkheden bood. De plannen van appellant zijn volgens de gemeenteraad onvoldoende concreet om een definitieve bestemming aan de percelen te geven. Bij indiening van een concreet verzoek zal worden bekeken of medewerking kan worden verleend aan de plannen.

Aan uitbreiding van het maximale bebouwingspercentage voor de percelen van appellant heeft de gemeenteraad geen medewerking verleend, omdat dit ook betekenis heeft voor alle andere percelen met de bestemming "Gemengde doeleinden". Wel bestaat de mogelijkheid om vrijstelling te verlenen.

De gemeenteraad heeft de maximale goothoogte op 6 meter gesteld om de bestaande karakteristiek van de dorpskern te behouden en een te massale bebouwing in de dorpskern te voorkomen.

2.5.4. De voorschriften voor de bestemming "Gemengde doeleinden nader uit te werken" zijn in artikel 7 van de planvoorschriften opgenomen.

Ingevolge artikel 7.2, aanhef en onder d, werken burgemeester en wethouders de in artikel 7.1 omschreven bestemming uit met inachtneming van de volgende regel: aangesloten dient te worden bij de voorschriften zoals opgenomen in artikel 6 van deze voorschriften.

Ingevolge artikel 7.3 van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, mogen bouwwerken, zolang de in artikel 7.2 bedoelde uitwerking niet onherroepelijk is, slechts worden gebouwd, mits:

a. het bouwplan in overeenstemming is met het ontwerpuitwerkingsplan;

b. van Gedeputeerde Staten vooraf een verklaring van geen bezwaar is ontvangen.

2.5.5. Ingevolge artikel 6.2.1, onder d, van de planvoorschriften mag het bebouwingspercentage van het bebouwbare gedeelte van het bouwperceel voor andere gebouwen dan woningen en voor woningen in combinatie met een andere functie niet meer dan 85 bedragen.

Ingevolge artikel 6.2.2, aanhef en onder d, mag de goothoogte van hoofdgebouwen niet meer dan 6 meter bedragen. Voor zover in de bestaande situatie de goothoogte meer bedraagt dan hiervoor is aangegeven, geldt deze goothoogte als maximale goothoogte.

Ingevolge artikel 26, aanhef en eerste lid, voor zover hier van belang, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van de in de voorschriften gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.

Het oordeel van de Afdeling

2.6. Inzake het bezwaar tegen de motivering van het bestreden besluit is de Afdeling van oordeel dat verweerder ter weerlegging van enkele bedenkingen van appellant heeft kunnen volstaan met het overnemen van de reactie van de gemeenteraad op de ingebrachte zienswijze, nu de bedenkingen en de zienswijze op die punten inhoudelijk met elkaar overeenstemmen.

2.6.1. Het opnemen van een bouwverbod bij een uit te werken bestemming strekt ertoe dat geen bouwvergunningen behoeven te worden verleend zolang er geen uitwerkingsplan is. Zonder zo'n verbod zouden, gezien artikel 44 van de Woningwet, in de uitwerking passende aanvragen van bouwvergunningen gehonoreerd moeten worden, terwijl er nog geen uitwerkingsplan is. Dit zou de bedoeling van de uit te werken bestemming om de gedetailleerde, planologische invulling nader te bepalen, doorkruisen. In dit geval heeft appellant aangegeven dat nog niet duidelijk is of het perceel zal worden gebruikt voor bewoning, hotelkamers of een combinatie hiervan, zodat het gemeentebestuur ook nog niet kon beoordelen of de plannen van appellant aanvaardbaar waren. De overweging van de gemeenteraad dat de plannen van appellant niet voldoende concreet zijn om een definitieve bestemming te geven aan het perceel met de bestemming "Gemengde doeleinden nader uit te werken", is dan ook juist.

2.6.2. Appellant heeft niet gemotiveerd waarom een hoger bebouwingspercentage dan de toegestane 85% benodigd zou zijn. Dit percentage, dat het gemeentebestuur als uitgangspunt hanteert bij deze bestemming, is gelet op de daarvoor gegeven motivering, niet onredelijk.

2.6.3. Inzake artikel 6.2.2, onder d, van de planvoorschriften, is het standpunt van de gemeenteraad dat een toegestane goothoogte van 8 meter zou leiden tot te massale bebouwing, een te sterke verstening en verlies aan karakteristiek van de dorpskern, niet onredelijk. De omstandigheid dat in de dorpskern op dit moment al bebouwing met een goothoogte van meer dan 6 meter aanwezig is, doet hier niet aan af. Verhoging van de maximale goothoogte voor meer gebouwen kan immers leiden tot een toename van de massaliteit.

2.6.4. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.

Het beroep is ongegrond.

Proceskosten

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. Troost
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 september 2006

234-528