Uitspraak 200604677/2


Volledige tekst

200604677/2.
Datum uitspraak: 8 september 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

de stichting "Stichting Not Two LEight", gevestigd te Almere,
verzoekster,

en

het college van gedeputeerde staten van Flevoland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 7 februari 2006, heeft het college van burgemeester en wethouders van Almere het uitwerkingsplan "Partiële herziening Uitwerkingsplan 2L2JKL 2L8 (reparatieplan)" (verder: het uitwerkingsplan) vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 25 april 2006, kenmerk ROV/06.030266/A, beslist over de goedkeuring van het uitwerkingsplan.

Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 26 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 27 juni 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 juli 2006.
Bij brief van 26 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 27 juni 2006, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 augustus 2006, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. J.J.W. Lamme, advocaat te Amsterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door H.P.M. Laheij, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Almere, vertegenwoordigd door A.B.E.M. Rijntjes, ambtenaar van de gemeente, en de stichting "Al Raza", derdebelanghebbende, vertegenwoordigd door M. Karamatali en M.N. Maksoedan.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Op grond van het bestemmingsplan "2L, Tussen de Vaarten" (verder: het bestemmingsplan), dat door verweerder is goedgekeurd bij besluit van 9 april 2002, is eerder het uitwerkingsplan "Uitwerkingsplan 2L2JKL 2L8 Tussen de Vaarten" opgesteld. Het besluit tot goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B)" zoals dat in het eerdere uitwerkingsplan was opgenomen, is bij uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2005 vernietigd, waarna de Afdeling zelf voorziend goedkeuring aan dit plandeel heeft onthouden.

Het uitwerkingsplan voorziet in de uitwerking van de bestemming "Uit te werken bedrijfsdoeleinden", zoals deze in het bestemmingsplan is opgenomen. Verweerder heeft het uitwerkingsplan bij het bestreden besluit goedgekeurd.

2.3. Verzoekster stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het uitwerkingsplan en verzoekt schorsing van het bestreden besluit. Zij stelt daartoe dat het uitwerkingsplan niet voldoet aan de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan, omdat het uitwerkingsplan de vestiging van voorzieningen op het bedrijventerrein mogelijk maakt die in aard en functie niet als kleinschalig zijn aan te merken. Voorts is volgens verzoekster ten onrechte geen maximum aan sociaal-maatschappelijke voorzieningen gesteld, wat tot gevolg heeft dat ten onrechte niet is bepaald dat de sociaal-maatschappelijke voorzieningen ondergeschikt dienen te zijn aan de bedrijfsfunctie. Ten onrechte zijn ook sociaal-maatschappelijke voorzieningen zonder bedrijfsmatig karakter toegestaan, aldus verzoekster. Verzoekster vreest onder meer parkeeroverlast.

2.4. Verweerder heeft het plan niet in strijd met de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan of anderszins in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht.

2.5. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan zijn de gronden met de bestemming "Uit te werken bedrijfsdoeleinden", voor zover hier van belang, bestemd voor bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de bij deze voorschriften behorende Lijst van bedrijfsactiviteiten, dienstverlening, en sociaal-maatschappelijke voorzieningen.

Ingevolge het tweede lid van voornoemd planvoorschrift wordt de in het eerste lid omschreven bestemming uitgewerkt met inachtneming van de in artikel 3 (beschrijving in hoofdlijnen) vermelde uitgangspunten, alsmede de in dit artikel gestelde regels en de in artikel 14, tweede lid, genoemde procedure.

In de in artikel 3 van de planvoorschriften opgenomen beschrijving in hoofdlijnen staat onder meer dat het binnenstedelijke bedrijventerrein gericht zal zijn op kleinschalige industriële, ambachtelijke, handels- en dienstverlenende bedrijfsactiviteiten.

2.6. Artikel 4 van de voorschriften van het uitwerkingsplan luidt, voor zover hier van belang;

1. De gronden met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B)" zijn bestemd voor:

a. bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten (als opgesomd in Bijlage I van het bestemmingsplan "2L Tussen de Vaarten");

b. dienstverlening;

c. sociaal-maatschappelijke voorzieningen, alsmede voor bijbehorende voorzieningen zoals (…) parkeervoorzieningen (…).

2. Op deze gronden mogen ten behoeve van de (sub)bestemming uitsluitend worden gebouwd:

a. gebouwen;

b. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

3. Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de plankaart en de volgende bepalingen:

(…)

c. de bouwhoogte is maximaal 12,00 meter;

d. het bebouwingspercentage bedraagt niet meer dan 60% per bouwperceel;

(…)

2.7. Uit artikel 7, tweede lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan vloeit voort dat de in artikel 3 van de voorschriften van het bestemmingsplan opgenomen beschrijving in hoofdlijnen bij de vaststelling en goedkeuring van het uitwerkingsplan in acht dient te worden genomen.

In artikel 7 van de voorschriften van het bestemmingsplan zijn onder de doeleindenomschrijving verschillende functies genoemd die op de betreffende gronden gevestigd kunnen worden. In dit bestemmingsplanvoorschrift is geen maximum gesteld aan het aantal sociaal-maatschappelijke voorzieningen, noch is bepaald dat de sociaal-maatschappelijke voorzieningen en dienstverlenende functie ondergeschikt dienen te zijn aan de bedrijfsfunctie. De Voorzitter is er niet van overtuigd dat deze eisen zouden moeten worden afgeleid uit de in artikel 3 van de voorschriften van het bestemmingsplan opgenomen beschrijving in hoofdlijnen, noch dat uit deze bepaling zou moeten blijken dat in het uitwerkingsplan had moeten worden opgenomen dat deze sociaal-maatschappelijke voorzieningen een bedrijfsmatig karakter dienen te hebben.

Op de plankaart van het uitwerkingsplan zijn bouwpercelen aangeduid. Deze bouwpercelen hebben, behoudens enkele uitzonderingen voor reeds bestaande bebouwing, een oppervlakte van maximaal 1800 m2 elk. De Voorzitter is, mede gelet op het bepaalde in artikel 4, derde lid, onder c. en d., van de voorschriften van het uitwerkingsplan, van oordeel dat met een dergelijke maximale oppervlakte is uitgesloten dat op het bedrijfsterrein grootschalige bebouwing kan worden opgericht. Naar het oordeel van de Voorzitter heeft verweerder zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met het opnemen van deze beperking van de bouwmogelijkheden op het bedrijventerrein wordt gewaarborgd dat zich op het bedrijventerrein slechts in aard, functie en effecten als kleinschalig aan te merken voorzieningen kunnen vestigen.

Gelet op het vorenstaande acht de Voorzitter niet aannemelijk gemaakt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het uitwerkingsplan niet in strijd is met de uitwerkingsregels.

2.8. Voor zover verzoekster stelt dat het uitwerkingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening omdat het uitwerkingsplan ernstige parkeeroverlast met zich brengt overweegt de Voorzitter, mede gelet op de in artikel 4, eerste lid, onder c, van de voorschriften van het uitwerkingsplan opgenomen parkeerfunctie, dat verzoekster dit niet aannemelijk heeft gemaakt.

In hetgeen verzoekster heeft aangevoerd ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat het uitwerkingsplan in strijd is met het locatiebeleid.

2.9. Voor zover de bezwaren van verzoekster zijn gericht tegen de bouw van een moskee op het bedrijventerrein merkt de Voorzitter op dat de vraag of een dergelijk bouwplan past binnen het uitwerkingsplan in deze procedure niet aan de orde kan komen.

2.10. Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek dient te worden afgewezen.

2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.

w.g. Kosto w.g. Neuwahl
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 8 september 2006

280-481.