Uitspraak 200605405/2


Volledige tekst

200605405/2.
Datum uitspraak: 7 september 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoekers], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak nos. 06/1405 en 06/1851 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar van 7 juli 2006 in het geding tussen:

verzoekers

en

het college van burgemeester en wethouders van Hoorn.

1. Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hoorn (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Stabo Ontwikkeling B.V. (hierna: Stabo) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van 16 senioren-appartementen op het perceel Westerblokker 58 te Blokker.

Bij besluit van 18 mei 2006 heeft het college het daartegen door verzoekers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 7 juli 2006, verzonden op 10 juli 2006, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar, voor zover thans van belang, het daartegen door verzoekers ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 24 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 25 juli 2006, hoger beroep ingesteld.
Bij afzonderlijke brief van 24 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 25 juli 2006, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 augustus 2006, waar verzoekers in persoon en het college, vertegenwoordigd door G.R.M. Koopman, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord Stabo, vertegenwoordigd door mr. W.J.M. Loomans, advocaat te Hoorn.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Genomen besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit uitgangspunt geldt temeer, indien, zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het tegen het besluit ingestelde beroep ongegrond heeft bevonden.

2.3. Hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht geeft geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de vrijstelling en bouwvergunning niet mochten worden verleend. Daarbij wordt met name in aanmerking genomen dat zo al in de bodemprocedure geconstateerd zou moeten worden dat het bouwplan op (een van) de door verzoekers naar voren gebrachte gronden in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Eerste partiële herziening Westerblokker 1981", niet valt in te zien dat de geconstateerde afwijkingen niet zouden kunnen worden gelegaliseerd middels het verlenen van een vrijstelling. De Voorzitter acht gelet hierop op voorhand niet aannemelijk dat de bouwvergunning niet in stand zal kunnen blijven.

2.4. Onder die omstandigheden en gelet op de betrokken belangen bestaat geen aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorziening. Derhalve dient het verzoek te worden afgewezen.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Roelfsema
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2006

444.