Uitspraak 200909293/1/M2


Volledige tekst

200909293/1/M2.
Datum uitspraak: 7 juli 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 1 april 2009 heeft het college het verzoek van [appellanten] om maatwerkvoorschriften te stellen voor een door [belanghebbende] gedreven inrichting aan de [locatie] te [plaats], afgewezen.

Bij besluit van 23 oktober 2009 heeft het college het door [appellanten] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 december 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 29 december 2009.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellanten] hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen gezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juni 2010, waar [een van de appellanten], in persoon en bijgestaan door R.P. Zboray, en het college, vertegenwoordigd door A. Lohuis, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. E.T. de Jong, advocaat te Arnhem, P.G.M. Schurings en [gemachtigde], als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. [appellanten] voeren aan dat het college ten onrechte heeft geweigerd in de voorbereiding van zijn besluit inzake hun verzoek om maatwerkvoorschriften te stellen de termijn voor het indienen van zienswijzen als bedoeld in artikel 4:7, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te verlengen.

2.1.1. Ten aanzien van het betoog van [appellanten] dat het college de termijn als bedoeld in artikel 4:7, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onvoldoende was, overweegt de Afdeling dat wat hiervan ook zij, met het horen in bezwaar een eventueel aan het primaire besluit klevend gebrek is hersteld.

De beroepsgrond faalt.

2.2. [appellanten] voeren aan dat het college de aanvraag om milieuvergunning van 15 november 2006 voor de onderhavige inrichting ten onrechte als melding in de zin van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit algemene regels) heeft aangemerkt.

Voorts werpen [appellanten] de vraag op of met de uitbreiding van de inrichting met chemische oppervlaktebehandeling nog aan het geldende bestemmingsplan kan worden voldaan. In dit verband stellen zij dat de inrichting thans niet meer een metaalwarenbedrijf, maar een metaaloppervlaktebehandelingsbedrijf, lasinrichting en constructiewerkplaats is. Volgens [appellanten] is het terrein van de inrichting bestemd als metaalwarenbedrijf, waarbinnen een metaaloppervlaktebehandelingsbedrijf, lasinrichting en constructiewerkplaats niet passen.

2.2.1. In deze beroepsprocedure staat ter beoordeling of het college bij het bestreden besluit het besluit van 1 april 2009 strekkende tot afwijzing van het door [appellanten] ingediende verzoek tot het stellen van maatwerkvoorschriften voor de inrichting van [belanghebbende] terecht heeft gehandhaafd. Hetgeen [appellanten] aanvoeren met betrekking tot een melding in het kader van het Besluit algemene regels en strijd met het geldende bestemmingsplan, is in het kader van deze procedure niet relevant. De beroepsgronden falen.

2.3. [appellanten] betogen dat nu de binnen de inrichting ontplooide activiteiten onder het Besluit algemene regels vallen, er ten onrechte ruimere normen gelden dan de normen die in de vervallen milieuvergunning van 21 augustus 2007 waren opgenomen. In dit verband stellen zij dat het college ten onrechte heeft geweigerd maatwerkvoorschriften op het gebied van geluid, bodem, lucht en gevaarlijke stoffen voor de inrichting te stellen.

2.3.1. Het college komt beleidsvrijheid toe bij de beantwoording van de vraag of het gebruik zal maken van de bevoegdheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Uit de toelichting bij het Besluit algemene regels (nota van toelichting, blz. 116; Stb. 2007, 415) volgt dat de wetgever ervan uitgaat dat, gezien de specifieke werkingssfeer van het instrument maatwerkvoorschrift, het gebruik van dit instrument tot bijzondere en incidentele gevallen beperkt zal blijven.

Het college heeft bij de afwijzing van het verzoek om maatwerkvoorschriften te stellen getoetst of de in het Besluit algemene regels gestelde voorschriften toereikend zijn om onaanvaardbare hinder te voorkomen en hierbij als uitgangspunt genomen dat alleen in bijzondere en incidentele gevallen aanleiding bestaat om maatwerkvoorschriften te stellen voor de inrichting. Deze toetsingswijze is niet in strijd met het recht.

2.3.2. In het kader van deze toets heeft het college in aanmerking genomen dat in het Besluit algemene regels voorschriften zijn opgenomen op het terrein van geluid, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit en opslag van gevaarlijke stoffen, en dat naleving van die voorschriften reeds voorziet in bescherming van het milieu op deze onderdelen. Het college heeft vervolgens geoordeeld dat ten aanzien van deze onderdelen geen bijzondere omstandigheden zijn die het stellen van aanvullende eisen door middel van maatwerkvoorschriften voor de inrichting noodzakelijk maken. Het college heeft naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen.

2.3.3. De beroepsgrond faalt.

2.4. Ook hetgeen [appellanten] voor het overige aanvoeren geeft geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is.

2.5. Het beroep is ongegrond.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. G.N. Roes en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Van der Zijpp
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2010

262-596.