Uitspraak 200908117/1/H1


Volledige tekst

200908117/1/H1.
Datum uitspraak: 23 juni 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Aldi Vastgoed B.V., gevestigd te Culemborg en Aldi Zaandam B.V., gevestigd te Zaandam (hierna: Aldi),
2. Aldi en de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Rova Beheer B.V. en Rova B.V. (hierna: Rova), gevestigd te Maarssen,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 16 september 2009 in de zaak nrs. 08/899 en 08/7169 in de gedingen tussen:

Aldi en Rova

en

1. het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn (hierna: het college)
2. de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn (hierna: de gemeenteraad).

1. Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2005 heeft de gemeenteraad geweigerd aan Aldi vrijstelling te verlenen voor het vernieuwen en veranderen van het bestaande gebouw (hierna: het pand) op het perceel Eikenlaan 227a/229 te Alphen aan den Rijn (hierna: het perceel).

Bij besluit van 1 juli 2005 heeft het college geweigerd aan Aldi bouwvergunning te verlenen voor het vernieuwen en veranderen van het pand.

Bij besluit van 7 juli 2005 heeft het college Aldi onder aanzegging van bestuursdwang gelast het pand niet in gebruik te nemen als supermarkt en het pand niet open te stellen voor publiek.

Bij besluit van 27 september 2007 heeft de gemeenteraad het door Aldi tegen het besluit van 30 juni 2005 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

Bij besluit van 27 december 2007 heeft het college het door Aldi tegen het besluit van 1 juli 2005 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard en de aan de bij het besluit van 7 juli 2005 opgelegde last onder bestuursdwang verbonden begunstigingstermijn verlengd tot 31 maart 2008.

Bij besluit van 28 maart 2008 heeft het college de aan de last onder bestuursdwang verbonden begunstigingstermijn verlengd tot 1 juli 2008.

Bij besluit van 26 augustus 2008 heeft het college het door Aldi en Rova daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 16 september 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de door Aldi tegen de besluiten van 27 september 2007 en 27 december 2007 en door Aldi en Rova tegen het besluit van 26 augustus 2008 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben Aldi en Rova bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 21 oktober 2009, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Aldi en Rova hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 mei 2010, waar Aldi en Rova, vertegenwoordigd door mr. P.H. Revermann en mr. L. de Groot, en het college en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. E.D. Poot, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

Ten aanzien van de weigering vrijstelling en bouwvergunning te verlenen (nr. 08/899)

2.1. Het bouwplan voorziet in het vernieuwen en veranderen van het pand op het perceel ten behoeve van de vestiging van een supermarkt. Dit bouwplan was ook in geschil in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de rechtbank van 11 oktober 2006 die beoordeeld is in de uitspraak van de Afdeling van 8 augustus 2007 in zaak nr. 200608327/1. Gelet op de laatste uitspraak staat vast dat het bouwplan in strijd is met de ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Rijnhaven" op het perceel rustende bestemming "Bedrijven" in verbinding met de op de plankaart opgenomen nadere aanduiding "B IV" .

2.2. Aldi betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de gemeenteraad in redelijkheid heeft kunnen weigeren vrijstelling te verlenen voor het bouwplan. Zij voert hiertoe aan dat de vestiging van een supermarkt in het pand niet in strijd is met het detailhandelsbeleid dat de gemeente voert. Aldi wijst in dit verband op toekomstige planologische ontwikkelingen op het bedrijventerrein Rijnhaven, waar het pand waarin Aldi een supermarkt wenst te vestigen, is gelegen.

2.2.1. Het beslissen op een verzoek om vrijstelling krachtens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening betreft een discretionaire bevoegdheid, waarbij de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen dat hij zich moet beperken tot de vraag of de gemeenteraad in redelijkheid tot zijn besluit op het verzoek heeft kunnen komen.

2.2.2. Bij het besluit van 27 september 2007 heeft de gemeenteraad het bezwaar tegen het besluit vrijstelling te weigeren ongegrond verklaard. Ter motivering daarvan is verwezen naar het bij dit besluit gevoegde raadsvoorstel. Hieruit blijkt dat aan de gehandhaafde weigering dezelfde argumenten ten grondslag liggen als aan het besluit van 30 juni 2005. In dit besluit heeft de gemeenteraad zich op het standpunt gesteld dat de verlening van vrijstelling ongewenst is, omdat het perceel op het bedrijventerrein Rijnhaven gelegen is. Volgens de gemeenteraad is de winkelstructuur van de gemeente er niet mee gediend als er op verschillende locaties supermarkten worden toegestaan en is op het bedrijventerrein Rijnhaven uitsluitend voor het Baronieterrein een uitzondering gemaakt. Daar is een functiemix voorzien met onder meer een prijsvechter, ruimte voor verkoop van dagelijkse boodschappen, kantoren en woningen. Deze ontwikkeling past volgens de gemeenteraad het beste op die locatie, omdat dit terrein een gunstige ligging heeft ten behoeve van een goede verkeersafwikkeling en het gebruik van het Baronieterrein tegemoet komt aan de wens dit erfgoed in stand te houden. Gelet op deze gegeven motivering heeft de rechtbank terecht overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de gemeenteraad niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren vrijstelling voor het bouwplan te verlenen. De rechtbank heeft in dit verband terecht verwezen naar de "Nota detailhandelsbeleid Alphen aan den Rijn 2005-2018", waaruit blijkt dat perifere detailhandel over het algemeen ongewenst is, met name daar waar het ten koste gaat van vierkante meters bedrijventerrein en er geen sprake is van een verzorgende functie ten behoeve van de omgeving en dat de vestiging van een harddiscounter moet worden gestimuleerd, welke in het programma van de Baronie een plek zal dienen te krijgen. Hoewel Aldi terecht heeft gesteld dat het perceel waarop zij zich wil vestigen ook nabij een woonwijk is gelegen, heeft de gemeenteraad zich op het standpunt kunnen stellen dat een op zichzelf staande supermarkt op een bedrijventerrein een andere ruimtelijke uitstraling heeft dan een clustering van voorzieningen in een woon-, kantoor- en winkelgebied, zoals voorzien is op het Baronieterrein. Dat naast het pand waarin Aldi zich wil vestigen een beddenzaak is gevestigd, zodat de beoogde Aldi-vestiging niet een geheel op zichzelf staande winkel zou zijn, doet aan het vorenstaande niet af, nu dit bedrijf daar reeds gevestigd was voor de vaststelling van de nota betreffende het detailhandelsbeleid.

Het betoog faalt.

2.3. Voorts betoogt Aldi dat de rechtbank het beroep op het gelijkheidsbeginsel ten onrechte heeft verworpen. Zij voert hiertoe aan dat door het college ten behoeve van de oprichting van een winkel van Leen Bakker B.V. op het perceel Rijnhavenkade 2/2a bouwvergunning is verleend, zonder de, volgens Aldi, vereiste vrijstelling van het bestemmingsplan. Volgens Aldi heeft het college bij de verlening van bouwvergunning aan Leen Bakker een andere uitleg aan het bestemmingsplan gegeven dan de gemeenteraad bij de beoordeling van de door Aldi ingediende bouwaanvraag gedaan heeft.

2.3.1. Nog daargelaten de vraag of een besluit van het college de gemeenteraad kan binden, faalt het betoog. De Afdeling heeft in de uitspraak van 8 december 2007 reeds geoordeeld dat het in die procedure gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen, omdat Leen Bakker op het perceel Rijnhavenkade 2/2a in de plaats is gekomen van een min of meer gelijksoortig bedrijf, hetgeen voor de door Aldi beoogde vestiging niet het geval is. Voorheen was op het perceel waarop de Leen Bakker-winkel is gevestigd eveneens een bedrijf in woninginrichting dan wel-meubilair gevestigd, terwijl in het pand waarin Aldi zich wil vestigen voorheen een bouwmarkt was gevestigd. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien om thans tot het oordeel te komen dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden.

2.4. Aldi betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van ongerechtvaardigde inmenging in haar eigendomsrecht, zodat sprake is van een inbreuk op artikel 1 van het eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). Hiertoe voert zij aan dat de gebruiksmogelijkheden van het perceel onterecht worden beperkt.

2.4.1. Ingevolge artikel 1 van het eerste Protocol bij het EVRM heeft iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Deze bepalingen tasten ingevolge dit artikel, voor zover hier verder van belang, op geen enkele wijze het recht aan dat een staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang.

2.4.2. In zoverre de weigering vrijstelling te verlenen voor het gebruik van het pand in strijd met de op het perceel rustende bestemming al is aan te merken als aantasting van het recht op ongestoord genot van het eigendom, laat artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM de toepassing van wetten die noodzakelijk kunnen worden geacht om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang onverlet. Dit heeft de Afdeling ook overwogen in de uitspraak van 24 maart 2004 in zaak nr. 200305490/1. De ter plaatse geldende bestemmingsplanregeling, de toepassing daarvan en de vraag of al dan niet vrijstelling daarvan wordt verleend is een zodanige regulering. Met die regulering is naar het oordeel van de Afdeling een goede balans bereikt tussen de bescherming van de belangen van het individu en het algemeen belang. Daartoe wordt in aanmerking genomen dat het gebruik van het pand als supermarkt niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan, Aldi voordat het het pand in eigendom kreeg van die strijdigheid op de hoogte kon en behoorde te zijn en er geen gerechtvaardigd vertrouwen bestond dat voor het gebruik van het pand als supermarkt vrijstelling zou worden verleend. Het is voor Aldi, door een pand in eigendom te verwerven met het oogmerk om het te gebruiken als supermarkt, terwijl dit in strijd is met de op het preceel rustende bestemming, voorzienbaar geweest dat zij haar eigendom niet zou kunnen gebruiken op de manier waarop zij dat voor ogen had. Tegen deze achtergrond bezien, ziet de Afdeling in het betoog van Aldi geen reden om aan te nemen dat de weigering vrijstelling te verlenen leidt tot een schending van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.

Het betoog faalt.

2.5. Aldi doet voorts tevergeefs een beroep op artikel 1, eerste lid, van het Twaalfde Protocol bij het EVRM ingevolge waarvan het genot van elk in de wet neergelegd recht moet worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond dan ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status. De enkele stelling van Aldi dat zij is gediscrimineerd, omdat zij niet de mogelijkheid zou hebben gehad zich op het Baronieterrein te vestigen, is onvoldoende voor het oordeel dat dit artikel is geschonden door het besluit van de gemeenteraad om te weigeren vrijstelling te verlenen voor het gebruik van een pand als supermarkt op een andere locatie dan het Baronieterrein.

2.6. Op grond van het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de gemeenteraad in redelijkheid heeft kunnen weigeren vrijstelling te verlenen, zodat de rechtbank, anders dan Aldi betoogt, met juistheid heeft overwogen dat het college, gelet op het dwingend bepaalde in artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, terecht heeft geweigerd bouwvergunning te verlenen.

Ten aanzien van het handhavingsbesluit (nr. 08/7169)

2.7. Voor zover Aldi beoogt te betogen dat het college ten onrechte heeft besloten handhavend op te treden tegen het gebruik van het pand als supermarkt, omdat ten onrechte geen vrijstelling en bouwvergunning zijn verleend ten behoeve van dit gebruik, wordt overwogen dat de Afdeling in de uitspraak van 8 augustus 2007 reeds heeft overwogen dat het college in redelijkheid tot handhavend optreden heeft kunnen besluiten. Daarmee heeft het besluit tot handhavend optreden formele rechtskracht verkregen.

2.8. Aldi en Rova betogen tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat de bij besluit van 28 maart 2008 tot 1 juli 2008 verlengde begunstigingstermijn, verbonden aan het besluit van 7 juli 2005, te kort is, en het college, naar zij stellen, deze had moeten verlengen tot het moment dat de bestuursrechtelijke procedure inzake de weigering vrijstelling en bouwvergunning te verlenen is afgerond.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 maart 2005 in zaak nr. 200405659/1), dient een begunstigingstermijn ertoe de overtreder in de gelegenheid te stellen de last uit te voeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. Niet aannemelijk is gemaakt dat dit niet mogelijk was. De rechtbank heeft in dit verband terecht overwogen dat de gestelde begunstigingstermijn toereikend was om de overtreding te kunnen opheffen, zodat deze termijn voldeed aan het bepaalde in artikel 5:32, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Voorts heeft de rechtbank terecht, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 30 juli 2008 in zaak nr. 200707260/1, overwogen dat een begunstigingstermijn niet behoeft te worden gekoppeld aan de termijn die benodigd is om de overtreding te legaliseren. Derhalve treft de door Aldi in hoger beroep naar voren gebrachte omstandigheid, dat zij om een tijdelijke vrijstelling heeft verzocht ten behoeve van het gebruik van het pand als supermarkt, geen doel.

Voor zover Aldi in dit verband nog aanvoert dat ten onrechte is geweigerd vrijstelling en bouwvergunning te verlenen en sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel, kan dit, gezien het vorenoverwogene, evenmin leiden tot het oordeel dat de begunstigingstermijn te kort is.

2.9. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.10. Voor een proceskostenveroordeling ten laste van het college bestaat geen aanleiding. Voor een proceskostenveroordeling ten laste van Aldi en Rova, zoals verzocht door het college, bestaat evenmin aanleiding. Geen grond bestaat immers voor het oordeel dat Aldi en Rova, door hoger beroep in te stellen tegen de aangevallen uitspraak, kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht hebben gemaakt.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Van Heusden
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2010

163-552.