Uitspraak 200906477/1/R1


Volledige tekst

200906477/1/R1.
Datum uitspraak: 23 juni 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Arcen, gemeente Venlo,

en

de raad van de gemeente Venlo, voorheen gemeente Arcen en Velden,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2009 heeft de raad besloten het bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplan 'Arcen Dorp 2005' - woning [locatie]" niet vast te stellen.

Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2009, beroep ingesteld.

[partijen] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 mei 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. E.M. van der Molen, werkzaam bij de Stichting Achmea Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door J.M.G. Vincken, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. [appellant] heeft bij de raad een aanvraag ingediend om een bestemmingsplan vast te stellen, dat het mogelijk maakt een woning te bouwen achter op het perceel [locatie]. Het college van burgemeester en wethouders heeft hierop een ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd, waarin ter plaatse van de gewenste woning een bouwvlak is opgenomen.

2.2. De raad heeft bij het bestreden besluit besloten het bestemmingsplan niet vast te stellen en de tegen het ontwerpbestemmingsplan door [partijen] ingediende zienswijzen gegrond te verklaren. Daarbij heeft de raad het standpunt ingenomen dat hij nog steeds de regeling met betrekking tot de voorgevelrooilijn, zoals die in het bestemmingsplan "Arcen Dorp 2005" is neergelegd, onderschrijft. Het is volgens de raad vanuit stedenbouwkundig oogpunt gewenst om de voorgevelrooilijn op dezelfde plaats te houden. Alleen voor ondergeschikte afwijkingen, waar volgens de raad in dit geval geen sprake van is, kan in een concreet geval ruimte worden geboden, waarbij komt dat het vigerende bestemmingsplan aan de voorzijde van het perceel voldoende bouwmogelijkheden biedt, aldus de raad. De raad vreest voorts voor precedentwerking.

2.3. [appellant] stelt dat bij hem het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat het bestemmingspan zou worden vastgesteld, omdat het college van burgemeester en wethouders gedurende de gehele procedure de mening was toegedaan dat het door locatiespecifieke kenmerken vanuit ruimtelijk-planologisch en stedenbouwkundig-planologisch oogpunt verantwoord is om achter op het perceel een woning op te richten.

2.4. In het algemeen kunnen geen rechten worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid omtrent het vaststellen van een bestemmingsplan berust niet bij het college van burgemeester en wethouders, maar bij de raad. Verwachtingen die door het college van burgemeester en wethouders mogelijk zijn gewekt, kunnen er derhalve niet toe leiden dat de raad gehouden is het bestemmingsplan vast te stellen. Voorts acht de Afdeling het niet waarschijnlijk dat verwachtingen zijn gewekt, nu het college van burgemeester en wethouders reeds bij brief van 31 oktober 2006 te kennen heeft gegeven dat de gemeente op generlei wijze aansprakelijk gesteld kan worden, indien als gevolg van de wettelijk voorgeschreven bestemmingsplanprocedure niet het door [appellant] gewenste resultaat bereikt kan worden, en bij brief van 11 november 2008 heeft medegedeeld dat de raad over eventuele zienswijzen en de vaststelling van het bestemmingsplan beslist.

2.5. [appellant] stelt in beroep voorts dat de bestaande regeling, anders dan de raad betoogt, onvoldoende mogelijkheden biedt om de gewenste woning te kunnen realiseren. Rekening houdend met de aanwezige bushalte met bushokje en boom en de smalle voorzijde van het perceel kan volgens [appellant] slechts een woning met een breedte van 11 m gebouwd worden. Met deze bijzondere omstandigheden is volgens [appellant] ten onrechte geen rekening gehouden. Gelet op deze bijzondere omstandigheden bestaat voor de vrees van precedentwerking volgens [appellant] geen aanleiding.

2.6. De Afdeling stelt voorop dat de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het besluit omtrent het vaststellen van een bestemmingsplan. De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid aan het belang van [appellant] bij het bouwen van een woning achter op zijn perceel minder gewicht heeft kunnen toekennen dan aan het belang vast te houden aan het beleid dat ten grondslag ligt aan de regeling met betrekking tot de voorgevelrooilijnen in het bestemmingsplan "Arcen Dorp 2005".

De raad heeft zich daarbij in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de vigerende regeling voldoende bouwmogelijkheden biedt, mede gelet op de vrijstellingsbevoegdheid van artikel 4, vijfde lid, onder b, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Arcen Dorp 2005", die het mogelijk maakt vrijstelling te verlenen voor het plaatsen van de voorgevel op een afstand van 3 m achter de naar de wegzijde toegekeerde begrenzing van het bouwvlak, waardoor de door [appellant] gestelde nadelige invloed van de bushalte met bushokje en de boom kan worden beperkt. Gezien de omstandigheid dat in de door [appellant] gewenste situatie enkele tientallen meters van de voorgevelrooilijn zou worden afgeweken heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat deze afwijking niet ondergeschikt is.

Voor zover [appellant] zich beroept op bijzondere omstandigheden, overweegt de Afdeling dat in de aanwezigheid van de bushalte met bushokje en de boom geen bijzondere omstandigheden zijn gelegen, omdat deze ter plaatse al aanwezig waren ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan "Arcen Dorp 2005", zodat er van moet worden uitgegaan dat daarmee destijds rekening is gehouden. De smalle voorzijde van het perceel is door splitsing van percelen teweeggebracht en is een omstandigheid die zich ook elders in de gemeente kan voordoen. Gelet hierop heeft de raad de mogelijkheid van precedentwerking terecht aanwezig geacht.

2.7. Voor het overige heeft [appellant] de motivering van de raad niet bestreden. De stelling van [appellant] dat geen stedenbouwkundige, beleidsmatige of financiële beletselen bestaan om het bestemmingsplan vast te stellen doet niet af aan de deugdelijkheid van de motivering die de raad heeft gegeven om het bestemmingsplan niet vast te stellen. Ook in de omstandigheid dat [appellant] kosten heeft gemaakt ter voorbereiding van het ontwerpbestemmingsplan heeft de raad geen aanleiding hoeven zien het bestemmingsplan daarom vast te stellen, reeds vanwege het feit dat dit geen ruimtelijk relevant aspect is.

2.8. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van Staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Bošnjaković
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2010

410-655.