Uitspraak 200907257/1/H1


Volledige tekst

200907257/1/H1.
Datum uitspraak: 23 juni 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant] en anderen, allen wonend dan wel gevestigd te [plaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 6 augustus 2009 in zaak
nr. 08/912 in het geding tussen:

[appellant] en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe.

1. Procesverloop

Bij besluit van 3 juni 2008 heeft het college aan KPN Mobile The Netherlands (hierna: KPN) vrijstelling en lichte bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een antennemast op het perceel De Noesten (ongenummerd) te Westerbork.

Bij besluit van 21 oktober 2008 heeft het college het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 6 augustus 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 september 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 12 oktober 2009.

[appellant] en anderen hebben een nader stuk ingediend.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juni 2010, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door mr. J.P.E. Baakman, en het college, vertegenwoordigd door mr. D. Reitsma, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting KPN, vertegenwoordigd door mr. H.M.E. Tuijnman, als belanghebbende gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het betoog van [appellant] en anderen dat de uitspraak van de rechtbank voor vernietiging in aanmerking komt, reeds omdat deze is gedaan door een enkelvoudige kamer van de rechtbank in plaats van door een meervoudige kamer van de rechtbank, zoals hen bij brief van 11 maart 2009 is medegedeeld, mist feitelijke grondslag. De uitspraak is door een meervoudige kamer van de rechtbank behandeld en door deze kamer is ook uitspraak gedaan. Dat op de eerste bladzijde van de aangevallen uitspraak staat vermeld dat het een uitspraak van de enkelvoudige kamer betreft, is een kennelijke verschrijving.

2.2. Het bouwplan voorziet in een vakwerkmast met een hoogte van bijna 40 m ten behoeve van GSM en/of UMTS.

2.3. Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet, zoals deze luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien:

c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;

d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a.

Ingevolge het derde lid, aanhef en onder a, voor zover thans van belang, is op de lichte bouwvergunning het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

2.4. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Westerbork-Bedrijventerrein" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Groenvoorzieningen".

Ingevolge artikel 7, onder A, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor "Groenvoorzieningen" aangewezen gronden bestemd voor groenvoorzieningen.

Ingevolge artikel 7, onder B, zijn op deze gronden toegelaten, groenvoorzieningen, beplanting, verhardingen (maximaal 10%), sloten en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Ingevolge artikel 7, onder C, voor zover thans van belang, zal de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 5 m bedragen.

2.5. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan. Teneinde het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in verbinding met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder f, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: Bro) vrijstelling verleend.

2.6. Ingevolge artikel 19, derde lid, van de WRO, voor zover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen.

Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder f, van het Bro komt voor de toepassing van artikel 19, derde lid, van de wet in aanmerking een antenne-installatie als bedoeld in het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken, in de bebouwde kom, mits de hoogte van de antenne, of indien de antenne is geplaatst op een antennedrager als bedoeld in dat besluit, de hoogte van de antennedrager en de antenne tezamen, gemeten vanaf de voet van de antenne, respectievelijk de antennedrager, niet meer is dan 40 m.

2.7. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid vrijstelling ten behoeve van het bouwplan heeft kunnen verlenen, nu plaatsing van GSM-antennes gezondheidsrisico's meebrengt.

2.7.1. Het college heeft zich in het besluit op bezwaar met betrekking tot de mogelijke gezondheidsrisico's als gevolg van de verwezenlijking van het bouwplan aangesloten bij het standpunt van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG). Anders dan [appellant] en anderen betogen, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de enkele omstandigheid dat de VNG de gemeente Midden-Drenthe niet rechtstreeks heeft vertegenwoordigd bij de ondertekening van het tussen de VNG, het Rijk en de gezamenlijke mobiele telefonieaanbieders gesloten convenant om wildgroei van antennemasten te voorkomen, niet leidt tot het oordeel dat het college zich niet heeft mogen conformeren aan het standpunt van de VNG dienaangaande.

De VNG volgt het advies van de Gezondheidsraad, gebaseerd op uitkomsten van verschillende wetenschappelijke onderzoeken door onder andere TNO naar de effecten van onder meer GSM-signalen op het welbevinden en de cognitie. Daaruit volgt dat niet kan worden vastgesteld of een oorzakelijk verband bestaat tussen blootstelling aan elektromagnetische velden enerzijds en vermindering van het welbevinden of schade aan de gezondheid anderzijds. Vast staat dat het bouwplan voldoet aan de door de Gezondheidraad vastgestelde, op internationale blootstellingslimieten gebaseerde, strenge veiligheidsmarges.

Anders dan [appellant] en anderen betogen, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat in hetgeen zij hebben aangevoerd aanleiding moet worden gevonden om aan te nemen dat de Gezondheidsraad niet een ter zake deskundige en onafhankelijke instantie is. Dat (een of enkele van) de leden van de Gezondheidsraad nevenfuncties bekleden, geeft daartoe onvoldoende grond. Voor de juistheid van het betoog van [appellant] en anderen dat sprake is van belangenverstrengeling, omdat (een of enkele van) de leden wegens hun nevenfuncties conflicterende belangen hebben, bestaan geen aanknopingspunten.

[appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het advies van de Gezondheidsraad op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen of inhoudelijk onjuist is. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, geeft het rapport van BioInitiative van 31 augustus 2007, waarnaar [appellant] en anderen hebben verwezen, daartoe geen aanleiding.

[appellant] en anderen kunnen verder niet worden gevolgd in hun betoog dat de rechtbank niet heeft onderkend dat onvoldoende inzicht bestaat in de gezondheidsrisico's door blootstelling aan elektromagnetische velden en het college mitsdien gehouden was uit voorzorg vrijstelling te weigeren. Het advies van de Gezondheidsraad noch het Zwitserse zogenoemde COFAM-II onderzoek, waarnaar [appellant] en anderen verwijzen, geeft aanleiding voor dat oordeel.

Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het college zich niet op het advies van de Gezondheidsraad heeft mogen baseren.

Het betoog faalt.

2.8. Het betoog van [appellant] en anderen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college het stempeladvies van de Welstandscommissie gemeente Midden-Drenthe (hierna: de welstandscommissie) van 7 juni 2007 niet zonder nadere motivering aan het besluit op bezwaar ten grondslag heeft mogen leggen, faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 februari 2004 in zaak nr. 200303669/1), kan een college, in geval van een positief stempeladvies van een welstandscommissie, in een besluit op bezwaar niet volstaan met de enkele verwijzing naar dit advies, indien door de desbetreffende appellant in diens bezwaarschrift gemotiveerd wordt betwist dat het desbetreffende bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Van een dergelijke situatie is in dit geval geen sprake. Vast staat dat de welstandscommissie door middel van een zogenoemd stempeladvies van 7 juni 2007 positief heeft geadviseerd over het bouwplan. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, hebben [appellant] en anderen in bezwaar niet gemotiveerd betwist dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Nu niet is gebleken dat het welstandsadvies op onjuiste wijze tot stand is gekomen of dat daaraan anderszins gebreken kleven, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet op het advies van 7 juni 2007 heeft mogen afgaan.

2.9. Het betoog van [appellant] en anderen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het Bouwbesluit 2003, voor zover daarin wordt verwezen naar NEN-normen, niet verbindend is, omdat de NEN-normen niet overeenkomstig de bepalingen van de Bekendmakingswet bekend zijn gemaakt, faalt ook. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, hebben [appellant] en anderen niet gesteld dat het bouwplan niet voldoet aan eisen van constructieve veiligheid als neergelegd in het Bouwbesluit 2003. Gelet hierop mist hun betoog dat de NEN-normen waarnaar in het Bouwbesluit 2003 wordt verwezen niet zijn bekendgemaakt en onverbindend zijn, daargelaten wat daarvan zij, hier relevantie.

2.10. De eerst ter zitting door [appellant] en anderen naar voren gebrachte beroepsgronden dienen met het oog op de goede procesorde buiten beschouwing te worden gelaten. Door eerst in deze fase van de procedure deze gronden naar voren te brengen, hebben [appellant] en anderen het college de mogelijkheid ontnomen hierop adequaat te reageren. Er valt niet in te zien dat [appellant] en anderen deze gronden niet in een eerder stadium van de procedure naar voren hadden kunnen brengen.

2.11. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van Staat.

w.g. Troostwijk w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2010

531.