Uitspraak 200906964/1/H2


Volledige tekst

200906964/1/H2.
Datum uitspraak: 23 juni 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], verblijvend in de Penitentiaire Inrichting te Roermond

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 28 juli 2009 in zaak nr. 08/1864 in het geding tussen:

[appellant]

en

de raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch (hierna: de raad).

1. Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2007 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.

Bij besluit van 21 april 2008 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 juli 2009, verzonden op 29 juli 2009, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij fax, bij de Raad van State ingekomen op 8 september 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 6 oktober 2009.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 mei 2010, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Achefai, werkzaam bij het Centraal kantoor van de raad te Utrecht, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.

Ter nadere invulling van zijn, onder meer, in artikel 12 van de Wrb neergelegde bevoegdheid heeft de raad beleidsregels vastgesteld die zijn neergelegd in het Handboek Toevoegen, uitgave april 2007 (hierna: het Handboek).

Volgens aantekening 32, bij artikel 12 van de Wrb, van het Handboek is artikel 12 onverkort van toepassing op de beoordeling van toevoegingsaanvragen met betrekking tot het indienen van klachten.

2.2. De raad heeft de aanvraag van [appellant] om rechtsbijstand in een klachtenprocedure tegen de Raad voor de Journalistiek afgewezen op de grond dat het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijs kan worden overgelaten aan [appellant] zelf, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie dan wel waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van de Wrb. De aanvraag betreft het indienen van een klacht bij de Raad voor de Journalistiek naar aanleiding van een in een tijdschrift gepubliceerd artikel waarin [appellant] met volledige naam is genoemd en waarbij een getekende afbeelding van hem is geplaatst.

2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij de feitelijke of juridische ingewikkeldheid van de klachtenprocedure niet heeft onderbouwd en dat de rechtbank heeft miskend dat de door hem ingestelde klachtenprocedure bij de Raad voor de Journalistiek juridisch en feitelijk complex was. Hij voert daartoe aan dat hij in het beroepschrift van 25 juni 2008 heeft vermeld dat voor een adequaat beroep op de Leidraad van de Raad voor de Journalistiek (hierna: de Leidraad) het beschikken over een gedegen kennis van de Leidraad nodig is. Verder wijst hij erop dat hij reeds in de bezwaarfase naar voren heeft gebracht dat de Leidraad op de juiste wijze moet worden geïnterpreteerd omdat anders een klacht niet succesvol is. De in de bezwaarfase geuite bezwaren dienden in de beroepsprocedure als herhaald en ingelast te worden beschouwd. Ook is het klaagschrift aan de Raad voor de Journalistiek, waarin de motivering van de klacht is verwoord, al in de bezwaarfase ingebracht, aldus [appellant]. In het hoger beroepschrift somt [appellant] de gronden op die in het klaagschrift aan de Raad voor de Journalistiek zijn opgenomen ter onderbouwing van de juridische ingewikkeldheid van de klacht. Tenslotte voert [appellant] aan dat de klachtenprocedure complex is, nu onder meer de klacht in achtvoud dient te worden ingediend en de Raad voor de Journalistiek zich weinig actief opstelt voor de mondelinge behandeling van de klacht.

2.3.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant], met hetgeen hij in het aanvullend beroepschrift van 25 juni 2008 heeft aangevoerd, de feitelijke en juridische ingewikkeldheid van de ingediende klacht niet heeft onderbouwd. Daarbij is niet aannemelijk geworden dat de door [appellant] ingediende klacht dusdanig juridisch van aard is dat het verlenen van juridische bijstand hiervoor genoodzaakt is. Niet valt in te zien dat het voor [appellant] niet mogelijk was in een klaagschrift in zijn eigen bewoordingen, eventueel met behulp van een ander, te omschrijven waarom hij van mening is dat het gepubliceerde artikel niet aanvaardbaar is.

Evenmin is de klachtenprocedure van de Raad voor de Journalistiek dusdanig feitelijk complex dat juridische bijstand daarvoor noodzakelijk is. [appellant] had zich in de klachtenprocedure kunnen laten bijstaan door een ander persoon dan een advocaat, waaronder voor het indienen van de klacht in achtvoud. De rechtbank is gelet hierop met juistheid tot het oordeel gekomen dat het indienen van de klacht bij de Raad voor de Journalistiek aan [appellant] zelf kon worden overgelaten.

2.4. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij onvoldoende heeft onderbouwd welke beperkingen hem vanwege zijn detentie zijn opgelegd en in hoeverre deze beperkingen hem hebben belemmerd om zich van informatie te voorzien of hebben belemmerd bij het indienen van een klacht. Hij voert daartoe aan dat de Leidraad in het Huis van Bewaring te Breda niet beschikbaar was en dat hij wegens het voorarrest niet in de gelegenheid was bij de mondelinge behandeling van zijn klacht aanwezig te zijn.

2.4.1. Ook dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet is onderbouwd welke beperkingen aan [appellant] zijn opgelegd en dat [appellant] slechts in het algemeen heeft gesteld dat hem beperkingen zijn opgelegd. Op grond hiervan kan niet worden beoordeeld in hoeverre de gevolgen van de detentie zouden nopen tot het verlenen van juridische bijstand. Ten aanzien van het behartigen van de belangen tijdens de mondelinge behandeling van de klacht, valt niet in te zien dat geen andere persoon dan een advocaat hiertoe kon optreden.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.

w.g. Offers w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2010

47-658.