Uitspraak 200906832/1/H2


Volledige tekst

200906832/1/H2.
Datum uitspraak: 16 juni 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 23 juli 2009 in zaak nr. 08/5478 in het geding tussen:

[appellant]

en

de raad voor rechtsbijstand Arnhem (hierna: de raad).

1. Procesverloop

Bij besluit van 11 juni 2008 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.

Bij besluit van 24 oktober 2008 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 23 juli 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 oktober 2008 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij fax van 3 september 2009, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 mei 2010, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Achefai, werkzaam bij het Centraal kantoor van de raad te Utrecht, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) kan de raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging.

Ingevolge artikel 32 geldt de toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.

2.2. De raad heeft aan [appellant] eerder een toevoeging voor rechtsbijstand verleend ter zake van de begeleiding bij een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel en van het indienen van een zienswijze tegen het voornemen van de Staatssecretaris van Justitie op die aanvraag. Die aanvraag om een verblijfsvergunning asiel is afgewezen. De rechtbank heeft bij uitspraak van 25 maart 2008 het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard. Op 15 mei 2008 heeft de Staatssecretaris van Justitie een nieuw voornemen kenbaar gemaakt. [appellant] heeft de toevoeging om rechtsbijstand aangevraagd ter zake van het indienen van een zienswijze tegen dit voornemen. De raad heeft die aanvraag afgewezen, daar de werkzaamheden van de raadsvrouwe vallen onder het bereik van de reeds eerder verleende toevoeging.

2.3. Het hoger beroep van [appellant] is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank voor zover daarbij met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het besluit van 24 oktober 2008 in stand zijn gelaten.

2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de raad de hernieuwde behandeling van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel - met analoge toepassing van het beleid voor de hernieuwde bezwaarprocedure - heeft kunnen aanmerken als de voortgezette behandeling van een procedure in één instantie waarvoor geen tweede toevoeging wordt verleend. [appellant] voert daarbij aan dat de gedragslijn van de raad in strijd is met artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb en met artikel 32 van de Wrb. Volgens [appellant] is de door de raad gehanteerde gedragslijn verder kennelijk onredelijk, daar een gemachtigde die na vernietiging van een besluit in een beroepsprocedure extra werkzaamheden moet verrichten, waarvan het aantal declarabele uren beperkt is.

2.4.1. Het betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 18 november 2009 in zaken met nrs. 200902059/1 en 200902065/1) zijn er, in aanmerking genomen dat de voornemenprocedure met de mogelijkheid daarin een zienswijze in te dienen in asielzaken in de plaats is gekomen van de bezwaarprocedure, tussen de bezwaarprocedure en de hernieuwde behandeling van een asielaanvraag voldoende overeenkomsten op grond waarvan de raad het beleid inzake de hernieuwde bezwaarschriftprocedure overeenkomstig heeft kunnen toepassen op de hernieuwde behandeling van een asielaanvraag. De eerdere en de hernieuwde behandeling van de asielaanvraag hebben betrekking op dezelfde aanvraag bij dezelfde instantie. In een hernieuwde bezwaarprocedure doet zich een vergelijkbare situatie voor. Tevens heeft de Afdeling in die uitspraken overwogen dat in de omstandigheid dat in het kader van een hernieuwde behandeling van een asielaanvraag voor extra werkzaamheden een minder gunstig vergoedingsregime geldt dan bij een hernieuwde bezwaarprocedure, in die zin dat het aantal declarabele uren beperkt is en niet kan worden verzocht om vergoeding van proceskosten, de raad geen aanleiding heeft hoeven zien om af te zien van de overeenkomstige toepassing van het beleid met betrekking tot de hernieuwde bezwaarprocedure. Dit financiële verschil tussen beide procedures is daarvoor naar aard en omvang onvoldoende. Daarbij komt dat de intrekking of vernietiging van een besluit niet in alle gevallen tot een nieuw voornemen leidt en daarmee tot extra werkzaamheden in verband met een nieuwe zienswijze.

Voorts heeft de Afdeling in die uitspraken overwogen dat in een tweede beroepsprocedure een ander besluit ter beoordeling voorligt dan in de eerste beroepsprocedure, zodat geen sprake is van een verlenging van dezelfde procedure. In de hernieuwde behandeling van een asielaanvraag ligt daarentegen dezelfde aanvraag voor waarop opnieuw moet worden beslist. Dat in dat geval een nieuw voornemen is uitgebracht dat aanleiding kan zijn voor een nieuwe zienswijze, leidt niet tot een ander oordeel, aldus de Afdeling in de genoemde uitspraken.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling ook in dit geval van oordeel dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat de raad de hernieuwde behandeling van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel heeft kunnen aanmerken als de voortgezette behandeling van een procedure in één instantie waarvoor geen tweede toevoeging wordt verleend. Niet valt in te zien dat de gedragslijn strijdig is met de artikelen 28 en 32 van de Wrb, mede gelet op hetgeen de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 2 mei 2007 in zaak nr. 200607001/1). Daarin overwoog de Afdeling dat uit de artikelen 28 en 32 van de Wrb, in onderlinge samenhang bezien, en voor zover thans van belang, volgt dat indien sprake is van één rechtsbelang met één toevoeging kan worden volstaan, tenzij sprake is van verschillende procedures dan wel in geval van één procedure sprake is van meer dan één instantie als bedoeld in artikel 32 van de Wrb. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat de gedragslijn niet als kennelijk onredelijk is aan te merken. Het betoog faalt.

2.5. [appellant] betoogt verder dat hem niet van een (vaste) gedragslijn ter zake van een hernieuwde behandeling van een asielaanvraag is gebleken en dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de gedragslijn genoegzaam is gemotiveerd.

2.5.1. Het betoog faalt. Zoals de Afdeling in de hierboven genoemde uitspraken in de zaken met nrs. 200902059/1 en 200902065/1, heeft overwogen, staat het een bestuursorgaan vrij om een tot het moment van het nemen van een besluit gevolgde gedragslijn aan te scherpen mits die aanscherping wordt voorzien van een deugdelijke motivering. Nu de raad in de bezwaarprocedure heeft aangegeven dat de aanscherping van het beleid het gevolg is van dat de voornemen- en zienswijzeprocedure in de plaats is gekomen van de bezwaarprocedure en dit ter zitting voor de rechtbank nader heeft toegelicht, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de gedragslijn genoegzaam is gemotiveerd.

2.6. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte het beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft verworpen en voert daartoe aan dat elke asielzoeker voor medio 2007 opnieuw een toevoeging voor de rechtsbijstand werd verleend indien hij terugviel in de aanvraag- of voornemenprocedure. Tevens is aan [appellant] zelf in een eerder stadium opnieuw een toevoeging verleend bij een hernieuwde behandeling van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel.

2.6.1. Het betoog faalt. Nu de raad het door hem gevoerde beleid met de invoering van het nieuwe Handboek Toevoegen op 1 juli 2007 en de analoge toepassing daarvan op de hernieuwde behandeling van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel heeft gewijzigd, zijn de gevallen waarvoor hij vóór die datum toevoegingen heeft verleend, anders dan [appellant] betoogt, niet rechtens vergelijkbaar. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad na 1 juli 2007 in rechtens vergelijkbare gevallen wel toevoegingen heeft verleend. De rechtbank heeft terecht het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen.

2.7. Ten slotte betoogt [appellant] tevergeefs dat de uitspraak van de rechtbank innerlijk tegenstrijdig is, daar het betoog berust op een onjuiste lezing van de uitspraak.

2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.

w.g. Troostwijk w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2010

47-658.