Uitspraak 200510167/1


Volledige tekst

200510167/1.
Datum uitspraak: 30 augustus 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/710 van de rechtbank 's-Gravenhage van 7 december 2005 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.

1. Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Percon Ingenieursbureau B.V." (hierna: Percon) bouwvergunning verleend voor het bouwen van een eengezinswoning achter een voormalig kantoorpand aan de Scheveningseweg 110 te Den Haag.

Bij besluit van 6 juli 2004 heeft het college het daartegen door [partij] en anderen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 20 mei 2003 herroepen en alsnog geweigerd de gevraagde bouwvergunning te verlenen.

Bij uitspraak van 7 december 2005, verzonden op 12 december 2005, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 13 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 januari 2006. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 27 februari 2006 heeft het college van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 augustus 2006, waar [appellant A] in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. P.M. Meerman, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij te laat beroep hebben ingesteld tegen het besluit van 6 juli 2004. Huns inziens bevat de brief van 5 januari 2005, waarin mededeling is gedaan van dit besluit, vooral gelet op het besluit van 28 oktober 2004 tot overdracht van de op 20 mei 2003 verleende bouwvergunning, onduidelijkheden. Daarom diende appellanten naar hun mening eerst een termijn te worden gegund om duidelijkheid over te inhoud te verkrijgen alvorens van hen verwacht kon worden beroep tegen het besluit van 6 juli 2004 in te stellen. Voorts betogen appellanten dat de rechtbank ten onrechte een termijn voor het instellen van beroep hanteert van twee weken, nu in het besluit van 6 juli 2004 een termijn van zes weken staat vermeld.

2.1.1. Bij brief van 26 januari 2005, bij de gemeente binnengekomen op 28 januari 2005 en vervolgens door het college doorgestuurd naar de rechtbank, hebben appellanten tegen het besluit van 6 juli 2004 beroep ingesteld. Niet in geschil is dat dit beroepschrift niet binnen de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gestelde beroepstermijn is ingediend.

2.1.2. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

2.1.3. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat in de brief van 5 januari 2005 duidelijk staat vermeld dat op 6 juli 2004 een besluit is genomen, waarbij in bezwaar de bouwvergunning aan Percon alsnog is geweigerd.

De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat appellanten vanaf het moment dat zij van het besluit van 6 juli 2004 op de hoogte raakten, in beginsel twee weken de gelegenheid hadden om daartegen beroep in te stellen. Dat in het besluit van 6 juli 2004 een termijn voor het indienen van een beroepschrift van zes weken staat vermeld, welke termijn was verstreken, maakt dat niet anders. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de door de rechtbank genoemde uitspraak van 2 februari 2001 in zaak no. 200002282/1 (AB 2001,114) gaat de wettelijke termijn niet opnieuw lopen. Nu appellanten eerst op 26 januari 2005 - derhalve na afloop van de termijn van twee weken - een beroepschrift hebben ingediend, heeft de rechtbank dan ook terecht geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is.

Dat, zoals appellanten stellen, verwarring is ontstaan doordat de gemeenteambtenaren met wie zij eerder contact hadden, niet hebben medegedeeld dat de bouwvergunning na daartegen gemaakt bezwaar bij besluit van 6 juli 2004 alsnog is geweigerd en doordat de bouwvergunning van 20 mei 2003 bij besluit van 28 oktober 2004 op naam van [appellant A] is overgeschreven, leidt, wat daarvan ook zij, niet tot het oordeel dat appellanten niet binnen twee weken nadat zij op de hoogte raakten van het besluit van 6 juli 2004 hiertegen beroep hadden kunnen en dienen in te stellen.

2.2. Hetgeen appellanten hebben aangevoerd omtrent het belichtingsonderzoek heeft geen betrekking op de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep door de rechtbank en kan derhalve niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Het betoog faalt.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.

w.g. Hirsch Ballin w.g. Van Heusden
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2006

163-499.