Uitspraak 200508646/1


Volledige tekst

200508646/1.
Datum uitspraak: 30 augustus 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen,
appellant,

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/65 van de rechtbank Maastricht van 9 september 2005 in het geding tussen:

[verzoekers rechtbank], wonend te [woonplaats]

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij besluit van 26 november 2003 heeft appellant (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] bouwvergunning verleend voor het plaatsen van twee lichtmasten op het perceel [locatie], te [plaats] (hierna: het perceel).

Bij besluit van 26 november 2004 heeft het college het daartegen door [verzoekers rechtbank]) gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 9 september 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoekers rechtbank] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar van [verzoekers rechtbank] te nemen, met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 11 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 13 oktober 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 6 december 2005. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 6 december 2005 hebben [verzoekers rechtbank] van antwoord gediend.

Bij brieven van 6 december 2005, 19 december 2005 en 20 januari 2006 zijn nadere stukken ontvangen van het college. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

Tegen het uitblijven van een nieuwe beslissing op het door hen gemaakte bezwaar, hebben [verzoekers rechtbank] bij brief van 28 december 2005, door de rechtbank ontvangen op 29 december 2005, beroep ingesteld.

Bij besluit van 31 januari 2006 heeft het college, gevolggevend aan de uitspraak van de rechtbank van 9 september 2005, het door [verzoekers rechtbank] tegen het besluit van 26 november 2003 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, en dit besluit gehandhaafd.

Tegen dat besluit hebben [verzoekers rechtbank] bij brief van 16 maart 2006, door de rechtbank ontvangen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroepschrift aan de Afdeling ter behandeling doorgezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juli 2006, waar het college, vertegenwoordigd door J.F.M. Giesen, ambtenaar van de gemeente, en [verzoekers rechtbank] in persoon, bijgestaan door mr. J. Bergen, rechtsbijstandverlener te Zoetermeer, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat [verzoekers rechtbank] terecht niet in hun bezwaar zijn ontvangen, aangezien de brief van 14 september 2003 moet worden aangemerkt als een voortijdig ingediend bezwaarschrift waarbij zich geen van de omstandigheden als bedoeld in het eerste lid van artikel 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft voorgedaan.

2.1.1. Vast staat dat het bezwaarschrift is ingediend voordat het besluit op de aanvraag van vergunninghoudster om bouwvergunning genomen was. In dit geval bestaat echter geen ruimte voor niet-ontvankelijkverklaring van dit bezwaar op grond van artikel 6:10, eerste lid, van de Awb. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat aan [verzoekers rechtbank] op 17 december 2003, derhalve binnen de bezwaartermijn, door het secretariaat van de commissie voor bezwaar, beroep en klachten, is meegedeeld dat hun brief van 14 september 2003 als bezwaarschrift tegen verlening van de bouwvergunning wordt beschouwd. Deze mededeling is gedaan namens het bestuursorgaan en moet daarom geacht worden te zijn gedaan namens het college. Uit de tekst van deze brief kon niet anders worden afgeleid dan dat het opnieuw maken van bezwaar in de bezwaartermijn niet nodig was.

De rechtbank is terecht en op goede gronden tot dezelfde conclusie gekomen. Het betoog van het college slaagt niet.

2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.3. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit. De Afdeling ziet hierin aanleiding onder een besluit als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Awb mede te verstaan het niet tijdig nemen van een nieuw besluit na vernietiging door de eerste rechter van de oorspronkelijke beslissing op bezwaar. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft de rechtbank het beroepschrift van [verzoekers rechtbank] van 28 december 2005 derhalve terecht naar de Afdeling ter behandeling doorgezonden.

2.4. Bij besluit van 31 januari 2006 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [verzoekers rechtbank] gemaakte bezwaar. Niet is gebleken dat [verzoekers rechtbank] nog procesbelang hebben bij een oordeel over het beroep tegen het uitblijven van een nieuwe beslissing op bezwaar. Dit beroep dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.

2.5. Gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, wordt het besluit van het college van 31 januari 2006 geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.

2.6. Eerst ter zitting hebben [verzoekers rechtbank] betoogd dat het college heeft nagelaten te onderzoeken of op het perceel sprake is van een inrichting in de zin van de Wet Milieubeheer, en de beslissing op de aanvraag om bouwvergunning om die reden moest worden aangehouden. Niet valt in te zien waarom [verzoekers rechtbank] dit standpunt niet eerder hebben ingenomen, zodat het college daarop naar behoren had kunnen reageren. Onder die omstandigheden laat de Afdeling gelet op het belang van een goede procesorde dit betoog buiten beschouwing.

2.7. [verzoekers rechtbank] betogen dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de lichtmasten in overeenstemming zijn met het ter plaatse geldende uitbreidingsplan.

2.7.1. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef onder c, van de Woningwet mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.

Ingevolge het ter plaatse geldende "gewijzigde uitbreidingsplan aanwijzende de bestemming in hoofdzaken" (hierna: het uitbreidingsplan) rust op het perceel de bestemming "Gronden bestemd voor woonwijken met alle daartoe nodige voorzieningen".

2.7.2. Het betoog van [verzoekers rechtbank] faalt. Anders dan [verzoekers rechtbank] betogen, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de bouw van de lichtmasten in overeenstemming is met de bestemming "woonwijken met alle daartoe nodige voorzieningen". De lichtmasten zijn geplaatst ten behoeve van het hobbymatig ponyrijden in de op het perceel aanwezige rijbak. De rijbak is niet in strijd met de woonbestemming.

Voorts heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de lichtmasten niet een zodanige ruimtelijke uitstraling hebben dat deze niet meer valt te rijmen met de woonfunctie van het perceel.

Artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet stond derhalve niet aan de verlening van de bouwvergunning in de weg.

Het college heeft terecht een bouwvergunning verleend.

Voor zover [verzoekers rechtbank] betogen dat ten onrechte aan de bouwvergunning niet de voorwaarde is verbonden dat de lichtmasten slechts gedurende beperkte tijd gebruikt mogen worden, slaagt dit betoog niet. Een dergelijke voorwaarde strekt niet ter bescherming van de belangen ten behoeve waarvan de voorschriften strekken krachtens welke vergunning wordt verleend, zodat deze voorwaarde ingevolge artikel 56 van de Woningwet niet aan de bouwvergunning mag worden verbonden.

2.8. Het beroep van [verzoekers rechtbank] tegen het besluit van 31 januari 2006 is ongegrond.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. verklaart het beroep van [verzoekers rechtbank] tegen het uitblijven van een nieuwe beslissing op bezwaar niet-ontvankelijk;

III. verklaart het beroep van [verzoekers rechtbank] tegen de beslissing op bezwaar van 31 januari 2006 ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.

w.g. Troostwijk w.g. Van Heusden
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2006

163-476.