Uitspraak 200508928/1


Volledige tekst

200508928/1.
Datum uitspraak: 30 augustus 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats], gemeente Noordoostpolder,
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats], gemeente Noordoostpolder,
4. [appellanten sub 4] (verder: de maatschap en anderen), gevestigd respectievelijk wonend te [plaats], gemeente Noordoostpolder,

en

het college van gedeputeerde staten van Flevoland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 27 januari 2005 heeft de gemeenteraad van Noordoostpolder het bestemmingsplan "Kraggenburg 2004" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 30 augustus 2005, kenmerk ROV/05.040543/L, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 26 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 28 oktober 2005, appellanten sub 2 bij brief van 25 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 27 oktober 2005, appellant sub 3 bij brief van 26 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 26 oktober 2005, en appellanten sub 4 bij brief van 26 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 26 oktober 2005, beroep ingesteld. Appellanten sub 1 hebben hun beroep aangevuld bij brieven van 4 oktober 2005 en 24 oktober 2005.

Bij brief van 20 februari 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 mei 2006, waar appellanten sub 1, in de persoon van [appellant sub 1], appellant sub 3, vertegenwoordigd door mr. drs. H.J.M. van Schie, advocaat te Schiphol-Rijk, appellanten sub 4, in de persoon van [appellanten sub 4] en bijgestaan door mr. drs. H.J.M. van Schie, advocaat te Schiphol-Rijk, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. S.C. van den Broek, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Appellanten sub 2 zijn niet ter zitting verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Noordoostpolder, vertegenwoordigd door P. Mulder, ambtenaar van de gemeente.

2. Overwegingen

Overgangsrecht

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

Ontvankelijkheid

2.2. [appellant sub 1] stelt in beroep op persoonlijke titel en namens een aantal [buurtbewoners] dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan.

2.2.1. Gebleken is dat [buurtbewoners] geen bedenkingen tegen het plan hebben ingebracht bij verweerder. Ter zitting heeft [appellant sub 1] dit bevestigd.

2.2.2. Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder: de WRO), kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten door degene die tegen het plan tijdig bedenkingen heeft ingebracht bij het college van gedeputeerde staten.

Dit is slechts anders, voor zover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest tijdig bedenkingen in te brengen. Geen van deze omstandigheden doet zich voor.

Gelet op het vorenstaande is het beroep van [appellanten sub 1] voor zover dat is ingediend namens [buurtbewoners] niet-ontvankelijk.

Toetsingskader

2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: de Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Het standpunt van appellanten

2.4. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden" dat plaatselijk bekend staat als perceel {locatie] en als kavel CX77. Volgens appellanten voorziet het plan ten onrechte niet in woningbouw op dit perceel. Appellanten stellen hiertoe dat grote behoefte bestaat aan woningbouw op dit perceel, dat verwachtingen zijn gewekt op dit punt, dat het perceel het meest geschikt is voor de uitbreiding van Kraggenburg en dat de economische en maatschappelijke haalbaarheid van woningbouw op het perceel vast staat. Volgens appellanten kan het perceel niet meer worden gebruikt ten behoeve van fruit(boom)teelt.

Het standpunt van verweerder

2.5. Verweerder heeft het plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het goedgekeurd. Verweerder kan zich blijkens het bestreden besluit vinden in de overwegingen van de gemeenteraad met betrekking tot de agrarische bestemming van het perceel [locatie sub 1].

De vaststelling van de feiten

2.6. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.6.1. Het plandeel van ongeveer 6 hectare ligt ten zuiden van de Jacob Bruintjesstraat en heeft de bestemming "Agrarische doeleinden". Het perceel is in het verleden in gebruik geweest voor de fruit(boom)teelt. Volgens de stukken en het verhandelde ter zitting is een gebruik voor fruit(boom)teelt vanwege de grondwaterstand thans niet meer mogelijk.

2.6.2. De gemeenteraad wenst de woningvoorraad in Kraggenburg uit te breiden. Volgens de stukken wordt het perceel [locatie sub 1] door de gemeenteraad, in verband met de ligging daarvan ten opzichte van de bestaande woonbebouwing in Kraggenburg, op zich gezien als een zeer geschikte locatie voor deze uitbreiding. Bij de gemeenteraad bestond daarom geruime tijd het voornemen perceel [locatie sub 1] met dit doel aan te kopen. Omdat de onderhandelingen over de aankoop van deze kavel door de gemeente geen resultaat hebben opgeleverd, heeft de gemeenteraad uiteindelijk gekozen voor een andere locatie om woningbouw te ontwikkelen. Volgens de stukken waren de gronden ten westen van het dorp hiervoor het eerst beschikbaar en zijn deze door de gemeente met dat doel aangekocht (perceel [locatie sub 2]).

2.6.3. Ten aanzien van perceel [locatie sub 1] heeft de gemeenteraad in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan overwogen dat, gelet op de problemen rondom de verwerving van dit perceel, is gekozen voor een andere locatie voor woningbouw. Het ook toekennen van een woonbestemming aan perceel [locatie sub 1] is in verband daarmee volgens de gemeenteraad niet meer mogelijk, omdat onvoldoende middelen bij de gemeente aanwezig zijn om naast het aangekochte perceel [locatie sub 2] ook het perceel [locatie sub 1] aan te kopen. Een woonbestemming op perceel [locatie sub 1] zou volgens de gemeenteraad het geheel niet financieel uitvoerbaar maken. Volgens de stukken wordt niet uitgesloten dat de gemeente in de toekomst alsnog verder onderhandelt over de kavel [locatie sub 1] ten behoeve van woningbouw, maar vooralsnog is voor dat perceel de agrarische bestemming gehandhaafd, aldus de gemeenteraad. Ter zitting is door de gemeenteraad bevestigd dat geen onderzoek is gedaan naar het feitelijke gebruik van de gronden.

Het oordeel van de Afdeling

2.6.4. Voorop staat dat in deze procedure uitsluitend het in het bestemmingsplan opgenomen perceel [locatie sub 1] aan de orde is en niet het buiten het plangebied gelegen perceel [locatie sub 2].

Ter beoordeling staat of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aan het plandeel toegekende bestemming "Agrarische doeleinden" niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tussen partijen is niet in geschil dat het perceel niet meer geschikt is voor de in het verleden aanwezige fruit(boom)teelt vanwege het inklinken van de grond. Voorts staat vast dat gedurende langere tijd en tot aan de vaststelling van het bestemmingsplan voornemens bestonden bij de gemeente het perceel te verwerven ten behoeve van woningbouw en dat hierover onderhandelingen zijn gevoerd. Daarnaast staat vast dat het perceel in planologisch opzicht geschikt is voor woningbouw.

2.6.5. De Afdeling overweegt dat de gemeenteraad in beginsel op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden kan vaststellen dan in een vorig plan vastgelegd of, zoals in dit geval, dan waarvan in de aanloop naar de vaststelling van het plan is uitgegaan.

2.6.6. In dit geval is echter niet gebleken dat (gewijzigde) planologische inzichten hebben geleid tot de gekozen bestemming noch dat een belangenafweging is uitgevoerd. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt immers dat de omstandigheid dat de gemeente de grond niet heeft kunnen aankopen de enige en doorslaggevende reden is geweest voor het opnemen van de agrarische bestemming op het perceel.

De Afdeling overweegt naar aanleiding hiervan in de eerste plaats dat uit de omstandigheid dat de gronden niet in eigendom zijn van de gemeente niet reeds voortvloeit dat woningbouw niet financieel uitvoerbaar is. Eigendom van de gronden door de gemeente is hiervoor geen voorwaarde, nu ook een andere eigenaar woningbouw op de gronden zou kunnen verwezenlijken. Voorts staat de gemeenteraad, indien hij het verwezenlijken van de bestemming woningbouw noodzakelijk acht en de eigenaar niet bereid is zelf hiertoe over te gaan het instrument van onteigening ter beschikking. Het enkele feit dat de gemeente het perceel [locatie sub 1] niet heeft kunnen aankopen is niet een ruimtelijk relevante overweging en kan daarom de beslissing om de gronden niet voor woningbouw te bestemmen niet dragen. Voorts is ook overigens ten aanzien van het plandeel niet gebleken van een afweging van de bij de gronden betrokken belangen, noch van planologische motieven voor de in het plan wel opgenomen agrarische bestemming. Hiertoe wordt overwogen dat ook het bestendigen van een in het vorige plan opgenomen bestemming een belangenafweging vergt. Daartoe is in dit geval in het bijzonder aanleiding nu niet in geschil is dat fruit(boom)teelt op de gronden niet meer mogelijk is.

2.6.7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat verweerder, door het plandeel niettemin goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. De beroepen zijn gegrond, zodat het bestreden besluit voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel dient te worden vernietigd.

Uit het vorenstaande volgt dat wat betreft dit plandeel rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om hieraan goedkeuring te onthouden.

Proceskosten

2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van [appellant sub 3] en [appellanten sub 4] en anderen te worden veroordeeld.

Ten aanzien van het beroep van [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van [appellanten sub 1] niet-ontvankelijk voor zover dit is ingediend namens [appellanten];

II. verklaart de beroepen, voor zover ontvankelijk, gegrond;

III. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Flevoland van 30 augustus 2005, ROV/05.040543/L, voor zover het betreft de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden" dat ziet op het perceel [locatie sub 1], op de plankaart blad 2 aangeduid met CX77;

IV. onthoudt goedkeuring aan het onder III. genoemde plandeel;

V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit voor zover dit betrekking heeft op het onder III. genoemde plandeel;

VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Flevoland tot vergoeding van bij appellant sub 3 in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Flevoland aan appellant sub 3 onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Flevoland tot vergoeding van bij appellanten sub 4 in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Flevoland aan appellanten sub 4 onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VII. gelast dat de provincie Flevoland aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) voor appellanten sub 1, € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) voor appellanten sub 2, € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) voor appellant sub 3 en € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) voor appellanten sub 4 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Ettekoven w.g. Verbeek
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2006

317-481.