Uitspraak 200508272/2


Volledige tekst

200508272/2.
Datum beslissing: 23 augustus 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Proces-verbaal van de mondelinge beslissing met overeenkomstige toepassing van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op een verzoek van:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

om toepassing van artikel 8:15 van de Awb.

Voorafgaande aan de openbare behandeling ter zitting van 23 augustus 2006 van de zaak tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Renkum (zaak no. 200508272/1) heeft verzoeker bij faxbericht van 22 augustus 2006 verzocht om wraking van zowel mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van deze zaak, als van mr. J.E.M. Polak.

De staatsraden hebben niet in de wraking berust.

De Afdeling heeft het wrakingsverzoek ter openbare zitting behandeld op 23 augustus 2006. Verzoeker en de staatsraden hebben van de gelegenheid te worden gehoord geen gebruik gemaakt.

Bij mondelinge beslissing van 23 augustus 2006 heeft de Afdeling het verzoek om toepassing van artikel 8:15 van de Awb afgewezen.

Daartoe heeft zij het volgende overwogen.

Ingevolge artikel 8:15 van de Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Ingevolge artikel 39 van de Wet op de Raad van State is dit artikel van overeenkomstige toepassing indien bij de Afdeling hoger beroep wordt ingesteld.

Verzoeker heeft, samengevat weergegeven, aangevoerd dat mr. J.E.M. Polak de schijn van partijdigheid bij hem heeft gewekt door op 16 augustus 2006 zijn gemotiveerd verzoek om een andere datum te bepalen voor de behandeling ter zitting af te wijzen. Volgens hem heeft mr. J.E.M. Polak hiermee beoogd de wederpartij te bevoordelen. In de ogen van verzoeker stuurt ook mr. C.H.M. van Altena aan op een behandeling ter zitting op 23 augustus 2006, waar hij niet aanwezig kan zijn, en wordt de wederpartij daardoor bevoordeeld.

De Afdeling heeft voorop gesteld dat de ratio van het instituut van wraking blijkens de wetsgeschiedenis is gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid en tegen de schijn van rechterlijke partijdigheid. Een wrakingsgrond dient dan ook gelegen te zijn in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de persoon van de staatsraad die de zaak behandelt. Ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek was mr. J.E.M. Polak niet meer belast met de behandeling van zaak no. 200508272/1, zoals de Secretaris van de Raad van State verzoeker voorafgaande aan diens faxbericht van 22 augustus 2006 heeft bericht. De beslissing van 16 augustus 2006 om het verzoek om uitstel van de behandeling ter zitting niet in te willigen (hierna: de beslissing) kan worden toegerekend aan mr. C.H.M. van Altena. De Afdeling heeft overwogen dat in een wrakingsprocedure deze beslissing als zodanig niet ter beoordeling kan staan. Het instituut van wraking is immers niet bedoeld om als rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen te worden aangewend. Evenmin is aanvaardbaar dat dit middel wordt aangewend teneinde het niet-ingewilligde uitstel alsnog te bereiken. Om dezelfde reden kan ook het verzoek tot uitstel van de behandeling van zijn wrakingsverzoek, dat op dezelfde grondslag berust als het oorspronkelijke gevraagde uitstel, niet worden gehonoreerd. Voor de juistheid van de stelling van verzoeker dat de beslissing bedoeld is hem in een ongunstiger positie dan wel de wederpartij in een gunstiger positie te brengen, bestaat geen aanknopingspunt. Met de beslissing is beoogd de goede procesgang te bewaken. Zaak no. 200508272/1 is immers sedert 28 september 2005 aanhangig. Niet is gebleken dat met de beslissing op enigerlei wijze is vooruitgelopen op de inhoudelijke beoordeling van die zaak. Ook anderszins is er geen enkel aanknopingspunt dat de vrees kan rechtvaardigen dat mr. C.H.M. van Altena niet in onpartijdigheid haar oordeel zal vormen.

Omdat de bezwaren van verzoeker geen grond voor wraking opleveren, is het wrakingsverzoek afgewezen.

Aldus uitgesproken in het openbaar door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.T.T. van der Heijde, ambtenaar van Staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van der Heijde
Voorzitter ambtenaar van Staat

349.