Uitspraak 200604859/2


Volledige tekst

200604859/2.
Datum uitspraak: 24 augustus 2006.

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekers], allen wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Montferland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 23 mei 2006 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een vleesvarkens- en rundveehouderij gelegen aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 31 mei 2006 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 30 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 3 juli 2006, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 augustus 2006, waar verweerder, vertegenwoordigd door J.B.T. Polman, ambtenaar van de gemeente, is verschenen.
Verzoekers zijn met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.

2.3. Verzoekers hebben geen zienswijzen naar voren gebracht over het ontwerp van het besluit. Ter verklaring daarvan hebben verzoekers aangedragen dat zij, als direct omwonenden, door verweerder ten onrechte niet per brief of op andere wijze op de hoogte zijn gebracht van het ontwerp van het besluit.

Niet is gebleken dat niet is voldaan aan de eisen aangaande de kennisgeving van het ontwerp van het besluit, gesteld in de Algemene wet bestuursrecht. De Voorzitter overweegt dat in de Algemene wet bestuursrecht noch de Wet milieubeheer een verplichting is neergelegd dat verweerder omwonenden van een inrichting persoonlijk had dienen te wijzen op de terinzagelegging van het ontwerp van het besluit. Ook anderszins is niet gebleken dat verweerder verzoekers op de hoogte had moeten stellen van het ontwerp van het besluit. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van verzoekers zich via de wettelijk voorgeschreven publicaties op de hoogte te stellen van het verloop van de procedure. De Voorzitter gaat er daarom van uit dat de Afdeling in de bodemprocedure in deze zaak zal oordelen dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat verzoekers redelijkerwijs niet kan worden verweten geen zienswijzen tegen het ontwerp van het besluit te hebben ingebracht, zodat het beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard.

2.4. Gelet hierop wijst de Voorzitter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.

w.g. Brink w.g. Van Leeuwen
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2006.

373-517.