Uitspraak 200603295/2


Volledige tekst

200603295/2.
Datum uitspraak: 24 augustus 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 20 oktober 2005 heeft de gemeenteraad van Tytsjerksteradiel, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 4 oktober 2005, het bestemmingsplan "Gytsjerk-Oer de Feart II" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 11 april 2006, kenmerk 637640, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit heeft onder meer verzoeker bij brief van 13 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 14 juni 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 13 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 14 juni 2006, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 augustus 2006, waar verzoeker, in persoon en bijgestaan door mr. A.J. Spoelstra, juridisch adviseur, en verweerder, vertegenwoordigd door A.P. Hoekstra, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Tytsjerksteradiel, vertegenwoordigd door J.W. Huisman, ambtenaar van de gemeente, en
M. Prins-Meindertsma, wethouder.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

2.3. Het bestemmingsplan "Gytsjerk-Oer de Feart II" (hierna: het plan) voorziet in de westelijke uitbreiding van de bestaande woonwijk Oer de Feart in Gytsjerk.

2.4. Verzoeker stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen" gelegen aan de noordzijde van het plangebied, respectievelijk artikel 3, eerste lid, onder 1.1.2, tweede liggende streepje, van de planvoorschriften. Hij voert hiertoe aan dat het ruiterpad als zodanig dient te worden bestemd en dat de bestemming "Groenvoorzieningen" ten onrechte ook ander gebruik toelaat. Voorts heeft volgens verzoeker de toezegging van het gemeentebestuur, dat ter plaatse van de woning van verzoeker geen verbindingspad zal worden aangelegd, geen weerslag gevonden in het plan, nu de bestemming "Groenvoorzieningen" de aanleg van een verbindingspad niet uitsluit. Verder vreest verzoeker dat de tijdelijke ontsluitingsweg een definitief karakter krijgt. Verzoeker beoogt te voorkomen dat onomkeerbare gevolgen zullen optreden als gevolg van de inwerkingtreding van het plan.

2.5. Ter zitting is komen vast te staan dat met toepassing van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening op korte termijn vrijstelling zal worden verleend voor de tijdelijke ontsluiting van het plangebied voor het bouwverkeer voor zover het de gronden buiten het plangebied betreft. Het laatste deel van deze ontsluiting is voorzien op gronden in het plangebied met de bestemming "Groenvoorzieningen". De vraag of gevreesd moet worden voor een definitief karakter van deze ontsluiting, wat daar verder van zij, kan in de bodemprocedure worden beantwoord. Het gebruik van de bouwweg ten behoeve van het bouwverkeer leidt in dit verband niet tot onomkeerbare ontwikkelingen. Met betrekking tot de door verzoeker gestelde overlast ten gevolge van het bouwverkeer, is ter zitting gebleken dat maatregelen zijn getroffen om de mogelijke overlast tot een minimum te beperken. In hetgeen uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken, ziet de Voorzitter geen aanknopingspunten voor het oordeel dat voor onevenredige overlast moet worden gevreesd.

De Voorzitter stelt vast dat de bestemming "Groenvoorzieningen", gelet op de doeleindenomschrijving, ruimere mogelijkheden biedt dan het huidige gebruik van de desbetreffende gronden als ruiterpad. Het gemeentebestuur heeft echter ter zitting desgevraagd verklaard dat het ruiterpad op deze gronden in ieder geval tot de behandeling van de zaak in de bodemprocedure uitsluitend als zodanig zal worden gebruikt.

2.6. Een en ander leidt de Voorzitter tot de conclusie dat in de onderhavige situatie met het verzoek geen spoedeisend belang is gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. In hetgeen verzoeker overigens heeft aangevoerd ziet de Voorzitter geen aanleiding voor een ander oordeel. Het verzoek dient te worden afgewezen.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.

w.g. Hoekstra w.g. Van Dorst
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2006

357-500.