Uitspraak 200906235/1/H1


Volledige tekst

200906235/1/H1.
Datum uitspraak: 26 mei 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) van 8 juli 2009 in zaken nrs. 08/3015 en 08/5357 in het geding tussen:

1. [appellant],
2. [wederpartij]

en

het college van burgemeester en wethouders van Breda.

1. Procesverloop

Bij besluit van 17 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Breda, voor zover thans van belang, aan [wederpartij], onder oplegging van een dwangsom gelast de uitbreiding van de binnenmanege en het legale gedeelte van de binnenmanege in oorspronkelijke staat te herstellen, de van de binnenmanege deel uitmakende houten vloer, de bars, de houten constructie ten behoeve van spelletjes en zestien buitenboxen op het perceel [locatie] te Breda (hierna: het perceel) te verwijderen en verwijderd te houden.

Bij besluit van 17 november 2005 heeft het college, voor zover thans van belang, [wederpartij] onder oplegging van een dwangsom gelast de zelfstandige horeca-activiteiten in het deel van de binnenmanege op het perceel en het evenementen-, bedrijfscaterings- en het bemiddelingsbureau voor het leveren van amusement te staken en gestaakt te houden.

Bij besluit van 1 oktober 2008 heeft het college, voor zover thans van belang, het door [appellant] tegen de besluiten van 17 november 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 3 april 2009 heeft het college, voor zover thans van belang, het door [appellant] tegen de besluiten van 17 november 2005 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, voor zover niet is ingegaan op het verzoek om handhavend op te treden tegen het zonder bouwvergunning bouwen van twee caravans voor permanente bewoning, de aanbouw aan het voormalig woonhuis, de paardencontainer en het tuinhuisje, [3 belanghebbende] ([hoeve]) onder oplegging van een dwangsom gelast de twee caravans, de aanbouw en het tuinhuisje te verwijderen en verwijderd te houden en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard. Het college heeft voorts besloten niet handhavend op te treden tegen het gebruik van het voormalige woonhuis (De Hoeve), indien dat gebruik voldoet aan de in het besluit omschreven voorwaarden.

Bij uitspraak van 8 juli 2009, verzonden op 9 juli 2009, heeft de rechtbank de door [appellant] en [wederpartij] tegen de besluiten van 1 oktober 2008 en 3 april 2009 ingestelde beroepen gegrond verklaard en die besluiten vernietigd.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 augustus 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 14 september 2009.

[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Bij besluit van 10 november 2009 heeft het college, voor zover thans van belang, de door [appellant] tegen de besluiten van 17 november 2005 gemaakte bezwaren gegrond verklaard, voor zover het college niet is ingegaan op het verzoek om handhavend optreden tegen het zonder bouwvergunning bouwen van caravans voor permanente bewoning, de aanbouw aan het voormalige woonhuis en het tuinhuisje. Het college heeft voorts [3 belanghebbende] ([Hoeve]) onder oplegging van een dwangsom gelast twee caravans, de aanbouw aan het voormalige woonhuis en het tuinhuisje te verwijderen en verwijderd te houden en de horeca-activiteiten in het voormalige woonhuis (De Hoeve) te staken dan wel gestaakt te houden, anders dan onder het overgangsrecht is toegelaten.

Tegen dit besluit heeft [wederpartij] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 november 2009, beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en [wederpartij] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 april 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door ir. A.K.M. van Hoof, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.D.C.A. van Nijnatten en mr. drs. R.M.J.F. Meeuwis, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. M.P.A. Oogjen, advocaat te Woerden, en [een der belanghebbende], gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Ter zitting van de rechtbank is komen vast te staan dat het perceel van [appellant] en dat van [wederpartij] slechts door de Rijsbergsebaan van enkele tientallen meters breed van elkaar zijn gescheiden. De afstand tussen de woning van [appellant] en De Hoeve bedraagt ongeveer 200 m. Gelet op de aard en omvang van de activiteiten die in het voormalige woonhuis De Hoeve plaatsvinden en de verkeersaantrekkende werking daarvan heeft de rechtbank, anders dan [wederpartij] betoogt, terecht overwogen dat aannemelijk is dat [appellant] in zijn woning een zekere mate van hinder vanuit De Hoeve ondervindt. Dat zijn woning een recreatiewoning is, is voor de beantwoording van de vraag of [appellant] belanghebbende is bij de besluiten van 17 november 2005 niet van belang. De rechtbank heeft dan ook terecht [appellant] als belanghebbende aangemerkt.

2.2. Ter zitting heeft [appellant] zijn hoger beroepsgronden met betrekking tot de last ten aanzien van het bouwen zonder bouwvergunning ingetrokken.

2.3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Rijsbergen" rust op het perceel de bestemming "Manege".

Ingevolge artikel 27, aanhef, van de voorschriften van het bestemmingsplan zijn de op de plankaart als "Manege" aangewezen gronden bestemd voor het onderbrengen van, de handel in en de sportbeoefening met paarden, en de daarbij behorende voorzieningen.

Ingevolge artikel 27, lid D, onder I, is het verboden opstallen gelegen binnen de bestemming "Manege" te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met deze bestemming. Onder zodanig gebruik van de opstallen wordt in ieder geval begrepen het gebruik van de opstallen:

a. voor bewoning, behoudens een woning;

b. voor enige tak van handel en/of bedrijf, met uitzondering van:

1. een manege;

2. horecadoeleinden, voor zover het betreft een bij een manege passende horecavoorziening.

Ingevolge paragraaf V, lid B, van de planvoorschriften mag, indien op het tijdstip van het van kracht worden van het plan gronden en opstallen worden gebruikt in strijd met het in dit plan voorgeschreven gebruik, dit strijdige gebruik van gronden en opstallen worden voortgezet. Wijziging van het met het plan strijdige gebruik van gronden en opstallen is niet toegestaan, indien door die wijziging van het gebruik de afwijking van het plan naar de aard wordt vergroot.

Het bestemmingsplan is op 7 november 1983 van kracht geworden.

2.4. Niet in geschil is dat [wederpartij] het voormalige woonhuis (De Hoeve) gebruikt voor horeca-activiteiten die geen activiteiten zijn van een bij een manege passende horecavoorziening. Daarmee heeft zij gehandeld in strijd met artikel 27, lid D, onder I, van de planvoorschriften, zodat het college ter zake handhavend kon optreden.

Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat horeca-activiteiten op vrijdag- en/of zaterdagavond met maximaal 80 personen onder het overgangsrecht vallen. Volgens hem is niet aannemelijk gemaakt dat op de peildatum horeca-activiteiten met die frequentie en dat bezoekersaantal plaatsvonden. Evenmin is volgens hem aannemelijk gemaakt dat zodanig gebruik sinds 7 november 1983 ononderbroken heeft plaatsgevonden.

2.5.1. Dit betoog slaagt niet. Bij brieven van 4 december 2006 en 1 september 2007 hebben twee oud-wethouders van de gemeente Rijsbergen (thans Breda) verklaringen op schrift gesteld met betrekking tot de horeca-activiteiten op het perceel ten tijde van de peildatum, welke verklaringen zij nader hebben toegelicht in een gesprek met vertegenwoordigers van het college op 13 november 2007. Blijkens het van dit gesprek gemaakte verslag werden volgens de oud-wethouders in De Hoeve feesten gehouden met een bezoekersaantal van 70 à 80 personen per avond.

Dat die feesten met name op vrijdag- en/of zaterdagavond plaatsvonden acht de Afdeling, gelet op de aard van de activiteiten, niet onaannemelijk. Voorts is niet gebleken dat het gebruik van De Hoeve voor horeca-activiteiten, die nog steeds in die vorm plaatsvinden, sinds de peildatum onderbroken is geweest. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat ten tijde van de peildatum in De Hoeve doorgaans op vrijdag- en of zaterdagavonden horeca-activiteiten plaatsvonden met niet meer dan 80 personen en dat slechts dit gebruik op basis van het overgangsrecht kan worden voortgezet.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.

2.7. Bij besluit van 10 november 2009 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op de door [appellant] en [wederpartij] gemaakte bezwaren. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.

2.8. [wederpartij] voert aan dat het college in het besluit van 10 november 2009 ten onrechte de last niet alleen aan de vennootschap onder firma, maar ook aan de vennoten heeft opgelegd. Zij voert hiertoe aan dat de vennootschap de enige exploitant ter plaatse is.

2.8.1. Dit betoog slaagt niet. In het bij het beroepschrift overgelegde uittreksel van de Kamer van Koophandel is vermeld dat de vennoten volledig bevoegd zijn. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat elk van de vennoten invloed heeft op en zeggenschap heeft over de activiteiten die plaatsvinden op het perceel, zodat ook ieder van de vennoten afzonderlijk het in zijn macht heeft de overtreding te beëindigen. Het college heeft derhalve de last ook aan de vennoten kunnen opleggen.

2.9. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte heeft nagelaten handhavend op te treden tegen alle horeca-activiteiten in De Hoeve.

[wederpartij] betoogt daarentegen dat het college ten aanzien van alle horeca-activiteiten in De Hoeve van handhavend optreden had dienen af te zien, nu er concreet zicht op legalisering van het gebruik bestaat, gelet op het nieuwe bestemmingsplan waarin haar perceel bestemd is voor "Horeca". Zij wijst in dit verband op de uitspraken van 2 februari 2005 in zaak nr. 200404732/1 en 9 februari 2005 in zaak nr. 200405531/1 (www.raadvanstate.nl).

2.10. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.5.1 is overwogen faalt het betoog van [appellant].

2.11. Het betoog van [wederpartij] slaagt. Bij besluit van 24 september 2009 heeft de raad van de gemeente Breda het bestemmingsplan "Buitengebied Zuid" vastgesteld. Het plan heeft van 12 november tot en met 23 december 2009 ter inzage gelegen en is inmiddels in werking getreden. Tegen het besluit van 24 september 2009 is ondermeer door [appellant] beroep ingesteld bij de Afdeling. Niet in geschil is dat de horeca-activiteiten in De Hoeve in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan "Buitengebied Zuid". Het college is in het besluit van 10 november 2009 echter ten onrechte niet ingegaan op de vraag in hoeverre, gelet op dit bestemmingsplan, concreet zicht bestaat op legalisering van de desbetreffende horeca-activiteiten en in hoeverre daarin voor het college aanleiding bestaat om van handhavend optreden af te zien.

2.12. Het beroep van [appellant] tegen het besluit van 10 november 2009 is ongegrond. Het beroep van [wederpartij] daartegen is gegrond. Dat besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.

2.13. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen;

II. verklaart het door [appellant] ingestelde beroep tegen het besluit van 10 november 2009 ongegrond;

III. verklaart het door [wederpartij] ingestelde beroep tegen het besluit van 10 november 2009 gegrond;

IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Breda tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 670,05 (zegge: zeshonderdzeventig euro en vijf cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2010

488.