Uitspraak 200510155/1


Volledige tekst

200510155/1.
Datum uitspraak: 23 augustus 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. 05/274 van de rechtbank Roermond van 4 november 2005 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren.

1. Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren (hierna: het college) appellant vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) geweigerd voor het gebruik van het voormalig clublokaal van de VV Susterse Boys als woning dan wel als meditatie- en yogaruimte.

Bij besluit van 18 januari 2005 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 november 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 11 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op 13 december 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 4 januari 2006. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 8 februari 2006 heeft het college van antwoord gediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan het college toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juli 2006, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. W.A.J. Jansen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 5 van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied-Oost" rust op het perceel waarop het voormalige clubgebouw is gelegen de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en/of natuurlijke waarden" met een differentiatievlak "Bufferzone 1 en 2". De op de kaart als zodanig aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor duurzaam agrarisch grondgebruik, het behoud, herstel en ontwikkeling van de aanwezige dan wel daaraan eigen natuurlijke- landschappelijke- en cultuurhistorische waarden, de indirecte bescherming van de waarde van aangrenzende natuur- en/of bosgebieden en recreatief medegebruik.

In het bestemmingsplan is de bevoegdheid opgenomen de onderhavige bestemming te wijzigen in de bestemming "Agrarisch bedrijfskavel A (b)", "Natuurgebied" of "Mestopslag".

Ingevolge artikel 43 van het bestemmingsplan mag het met dit plan in strijd zijnde gebruik van gronden en opstallen hetwelk bestaat op het tijdstip van het van kracht worden van het plan worden voortgezet, tenzij het betreft een gebruik dat met de in het vorige bestemmingsplan aangewezen bestemming strijdig was en welk strijdig gebruik een aanvang heeft genomen, nadat dit vorige bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen.

2.2. Niet in geschil is dat het gebruik dat appellant van het voormalig clublokaal beoogt te maken, in strijd is met de geldende bestemmingsplanvoorschriften.

Tussen partijen is evenmin in geschil dat appellant geen beroep op het overgangsrecht kan doen.

2.3. Anders dan appellant heeft betoogd is de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het, gelet op de ligging van het perceel, het restrictieve ruimtelijke beleid ten aanzien van het buitengebied, het stringente woningbouwbeleid ten aanzien van contingenten en de stedenbouwkundige perspectieven (verdichting open gebied), in het kader van een goede ruimtelijke ordening niet verantwoord is om medewerking te verlenen aan de gevraagde vrijstelling ten behoeve van het gebruik van het voormalig clubgebouw als woning.

Voorts heeft het college het standpunt kunnen innemen dat ook het gebruik van het voormalig clubgebouw als meditatie- en yogaruimte niet in het buitengebied thuis hoort. Daarbij heeft het college terecht het risico van precedentwerking in aanmerking genomen.

Verder is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat niet is gebleken van zodanige bijzondere omstandigheden, dat het college ten gunste van appellant van het ter zake gevoerde beleid had behoren af te wijken.

Eerst in hoger beroep heeft appellant gesteld dat het college in het gebied een koffiehuisje, een hondenoefenterrein, een uitgebreid sportcomplex, een uitbreiding van een camping en een golfbaan wel heeft toegelaten en dat zijn buurman heeft verzocht een oude varkensstal om te bouwen tot 86 paardenboxen voor verhuur aan derden. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en niet valt in te zien dat appellant zijn stelling niet reeds voor de rechtbank naar voren had kunnen brengen, dient deze buiten beschouwing te blijven. Het betoog van appellant dat de bestemming van het perceel aan het door hem gewenste gebruik van het voormalig clubgebouw dient te worden aangepast treft geen doel, omdat deze procedure uitsluitend de weigering om vrijstelling te verlenen betreft.

2.4. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat het college in redelijkheid het verzoek van appellant om vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO te verlenen heeft kunnen afwijzen.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2006

202.