Uitspraak 200907163/1/H1


Volledige tekst

200907163/1/H1.
Datum uitspraak: 19 mei 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. de stichting Stichting Mensana RIBW Noord- en Midden-Limburg (hierna: Mensana), gevestigd te Venlo,
2. het college van burgemeester en wethouders van Roermond,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 14 augustus 2009 in zaak nr. 08/2019 in het geding tussen:

[wederpartijen],

en

het college van burgemeester en wethouders van Roermond.

1. Procesverloop

Bij besluit van 21 oktober 2008 heeft het college het verzoek van [wederpartijen] (hierna tezamen en in enkelvoud: [wederpartij]) om handhavend op te treden tegen het gebruik van het pand aan de Le Bron de Vexelastraat 24 te Roermond (hierna: het pand onderscheidenlijk het perceel) door Mensana afgewezen.

Het college heeft ingestemd met rechtstreeks beroep als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en heeft het door [wederpartij] tegen het besluit ingediende bezwaarschrift overeenkomstig artikel 7:1a, vijfde lid, van die wet doorgezonden naar de rechtbank.

Bij uitspraak van 14 augustus 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard en het besluit van 21 oktober 2008 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben Mensana bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 september 2009, en het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 september 2009, hoger beroep ingesteld. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 12 oktober 2009. Mensana heeft haar hoger beroep aangevuld bij brief van 13 oktober 2009.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2010, waar Mensana, vertegenwoordigd door mr. M.E.F. Bots, advocaat te Utrecht,
drs. B.A. de Jager en P.J. Burskens, het college, vertegenwoordigd door
mr. S. Armory, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij] in persoon zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Vrijveld/Lommerveld" rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden".

Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor wonen, met inbegrip van praktijkruimten, aan huis gebonden beroep en consumentenverzorgend ambachtelijk bedrijf.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 14, wordt onder woning verstaan een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een huishouden.

2.2. Mensana was voornemens om met ingang van 1 november 2008 het pand te gebruiken voor de huisvesting van maximaal vier cliënten met een psychosociale beperking. [wederpartij] heeft het college bij brief van 19 augustus 2008 verzocht dit gebruik te voorkomen, omdat dit volgens hem in strijd is met de bestemming "Woondoeleinden".

2.3. Mensana en het college betogen, samengevat weergegeven, dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college terecht heeft besloten niet handhavend op te treden tegen het in het geding zijnde gebruik van het pand, omdat dit gebruik kan worden aangemerkt als wonen als bedoeld artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften.

2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 1 juli 2009 in zaak nr. 200806325/1 verdragen, naast zelfstandige bewoning door een gezin, ook minder traditionele woonvormen zich met een woonbestemming, indien daarbij sprake is van nagenoeg zelfstandige bewoning.

Uit de processtukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de bewoners van het pand geen voortdurende begeleiding behoeven en dat de begeleiders - eenmaal per week een woonassistent, driemaal per week een woonhuisbegeleider en elke dag een begeleider gedurende een halfuur - niet in het pand overnachten. Ook hebben deze daar geen kantoor. Voorts is gebleken dat het verblijf van de bewoners in de woning geen deel uitmaakt van een verplicht begeleidings- en behandelingstraject dat is gericht op een beter functioneren tijdens en na afloop van dat verblijf, maar dat zij daar op vrijwillige basis voor in beginsel onbepaalde tijd verblijven. Zij hebben daar een eigen kamer en maken daarnaast gebruik van een gemeenschappelijke woonkamer, keuken en natte cel. Zij koken en eten gezamenlijk. Eenmaal per week worden de gemeenschappelijke ruimten door een huishoudelijke dienst schoongemaakt, terwijl de eigen kamer door henzelf wordt schoongehouden. Voorts hebben zij twee tot vijf dagdelen per week een dagbesteding buitenshuis, waar zij zelfstandig naartoe gaan.

Gelet op deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat geen sprake is van bewoning met een overwegend verzorgend karakter, maar van een gebruiksvorm, die is aan te merken als nagenoeg zelfstandige bewoning. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen dat de bewoning van het pand zodanig afwijkt van het wonen door een gezin alsook van minder traditionele woonvormen dat geen sprake is van een gebruik als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften.

Het betoog slaagt.

2.4. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 21 oktober 2008 van het college alsnog ongegrond verklaren.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de hoger beroepen gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 14 augustus 2009 in zaak nr. AWB 08/2019;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Van Roessel
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2010

17-619.