Uitspraak 200510080/1


Volledige tekst

200510080/1.
Datum uitspraak: 23 augustus 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Enschede,

en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 21 maart 2005 heeft de gemeenteraad van Enschede, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 8 maart 2005, het bestemmingsplan "Stadsveld-Pathmos" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 1 november, kenmerk RWB/2005/1182, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 4 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 6 januari 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 31 januari 2006.

Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juli 2006, waar appellante in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Haan zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door E.G.T. van 't Erve, ambtenaar van de gemeente.

Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.

2. Overwegingen

Overgangsrecht

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

Toetsingskader

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Formele aspecten

2.3. Appellante heeft binnen de in artikel 23, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voorgeschreven termijn van vier weken kenbaar gemaakt bezwaren te hebben tegen het ontwerp-plan, maar eerst na afloop van deze termijn duidelijk gemaakt welke bezwaren dat zijn.

De omstandigheid dat in artikel 23 niet is bepaald dat een zienswijze met redenen omkleed moet zijn, betekent niet dat het enkel kenbaar maken van het hebben van bezwaren voldoende is om een zienswijze in te brengen. In de term "zienswijze" ligt reeds een zekere motiveringseis besloten. In verband hiermee zal ten minste beknopt moeten worden aangegeven waarom de indiener zich niet met het ontwerp-plan kan verenigen.

Aangezien aan deze wijze van motivering geen strenge eisen behoeven te worden gesteld, behoeft de termijn van vier weken geen onoverkomelijke problemen op te leveren voor degenen die zienswijzen wensen in te brengen.

Uit het voortgaande volgt dat appellante niet tijdig een zienswijze tegen het ontwerp-plan heeft ingebracht.

Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, door degene die tegen het ontwerp-plan tijdig een zienswijze bij de gemeenteraad heeft ingebracht.

Dit is slechts anders voor zover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voor zover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest tijdig een zienswijze in te brengen.

Meindert Hobbemastraat

2.3.1. De beroepsgrond die ziet op het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" van de percelen Meindert Hobbemastraat 37 en 47 richt zich niet tegen een wijziging van het ontwerp-plan. Deze beroepsgrond heeft geen betrekking op een onthouding van goedkeuring. Voorts is gesteld noch gebleken dat appellante niet in staat is geweest binnen de wettelijke termijn een zienswijze in te dienen. In het ontwerp-plan was reeds in de mogelijkheid voorzien om woningen te bouwen. Het aanbrengen van twee specifieke bestemmingen respectievelijk "Clubgebouw kaart/biljartvereniging" en "School voor basisonderwijs", welke op de plankaart zijn aangegeven door middel van een raster, resulteert in een dubbele bestemming en sluit de woonbestemming niet uit. Uit de strekking van artikel 27 van de WRO vloeit voort dat het beroep van appellante ontvankelijk is voor zover zij uitsluitend tegen de bij de vaststelling aangebrachte wijzigingen opkomt, en niet voor zover zij bezwaren aanvoert die zij reeds als zienswijze heeft kunnen inbrengen. Aangezien de bezwaren van appellante zich richten tegen de bestemming "Woondoeleinden" van de percelen Meindert Hobbemastraat 37 en 47 die reeds in het ontwerp-plan mogelijk was, is het beroep in zoverre niet-ontvankelijk.

Jan Vermeerstraat

2.3.2. Voor zover het beroep van appellante zich richt tegen het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" en de medebestemming "Maatschappelijke voorzieningen tot en met categorie 2" voor het perceel Jan Vermeerstraat 49 is het beroep van appellante eveneens niet-ontvankelijk. Immers deze grond richt zich niet tegen een wijziging van het ontwerp-plan. Daarbij is in aanmerking genomen dat de bouw van de "Brede school" mogelijk wordt gemaakt in het ontwerp-plan met toepassing van de vrijstellingsbevoegdheid van artikel 7.2.3., sub a, van de planvoorschriften. Evenmin is aan dit planonderdeel door verweerder goedkeuring onthouden, dan wel heeft appellante aangetoond dat zij redelijkerwijs niet in staat is geweest tijdig een zienswijze in te brengen.

Publicatiegebreken

2.4. Appellante stelt dat de publicatie van de wijzigingen ten opzichte van het ontwerp-plan niet juist is, aangezien in deze publicatie niet alle wijzigingen ten opzichte van het ontwerp-plan zijn opgenomen. In de publicatie is een drietal wijzigingen expliciet opgenomen. Voor de overige wijzigingen wordt verwezen naar de 'Staat van wijzigingen behorende bij het bestemmingsplan Stadsveld - Pathmos'. De Afdeling is van oordeel dat in de kennisgeving niet de indruk wordt gewekt dat de aangebrachte wijzigingen limitatief zijn opgesomd zodat de publicatie op deze wijze niet gebrekkig heeft plaatsgevonden. Het beroep van appellante is in zoverre ongegrond.

Het standpunt van appellante

2.5. Appellante stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de verwijdering van het raster met de specifieke bestemming "lager beroepsonderwijs" ter plaatse van het perceel Jan Vermeerstraat 49, waarop tevens de bestemming "Woondoeleinden" en de medebestemming "Maatschappelijke voorzieningen tot en met categorie 2" rust.

Het bestreden besluit

2.6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de verwijdering van de specifieke bestemming "lager beroepsonderwijs" in overeenstemming is met de feitelijke situatie. De bestemming hield verband met de school die daar voorheen was gevestigd en deze school is inmiddels gesloopt.

Het oordeel van de Afdeling

2.7. Naar het oordeel van de Afdeling heeft verweerder geen reden behoeven te zien om zich te verzetten tegen de verwijdering van het raster met de specifieke bestemming "lager beroepsonderwijs", nu deze school feitelijk niet meer bestaat.

2.8. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.

Het beroep is in zoverre ongegrond.

Proceskosten

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het betrekking heeft op de plandelen voor de percelen Meindert Hobbemastraat 37, Meindert Hobbemastraat 47, alsmede het perceel Jan Vermeerstraat 49, met uitzondering van het verwijderen van het raster;

II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.

w.g. Oosting w.g. Broekman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2006

12-521.