Uitspraak 200601120/1


Volledige tekst

200601120/1.
Datum uitspraak: 23 augustus 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Zundert,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 13 juni 2005 heeft verweerder aan [partij] een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer doordat op het perceel [locatie] te [plaats] zonder vergunning meer dan 10 honden worden gehouden en gefokt.

Bij besluit van 22 december 2005, verzonden op 4 januari 2006, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 13 juni 2005 herroepen voor zover het de motivering van dit besluit betreft.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 8 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 10 februari 2006, beroep ingesteld.

Bij brief van 15 maart 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 augustus 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. D.H.J. Kochx, advocaat te Etten-Leur, en verweerder, vertegenwoordigd door C.M.M. Huijbregts en J.J.M. Backx-Sprenkels, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wetten doorgevoerde wetswijzigingen niet van toepassing zijn op het huidige geding.

2.2. Ingevolge artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer is het verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting in werking te hebben.

Onder inrichting dient ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer te worden verstaan: elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.

Ingevolge artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer moeten bij algemene maatregel van bestuur categorieën van inrichtingen worden aangewezen die nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaken. Aan deze bepaling is uitvoering gegeven bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: het Besluit). Het vierde lid van dit artikel bepaalt, voor zover hier van belang, dat in het kader van deze wet onder inrichting wordt verstaan een inrichting, behorende tot een categorie die krachtens het derde lid is aangewezen. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van het Besluit, in samenhang met Bijlage I, categorie 8, onderdeel 8.1, aanhef en onder a, is een krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning vereist voor een inrichting voor het kweken, fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren.

2.3. Blijkens het primaire besluit en het thans bestreden besluit wordt het houden van 10 honden en maximaal 4 nesten van pups tot een leeftijd van 2 maanden per jaar door verweerder niet aangemerkt als een bedrijfsmatige activiteit en is volgens hem derhalve geen sprake van een inrichting indien [partij] aan de last onder dwangsom voldoet. Verweerder heeft hiertoe onder meer overwogen dat [partij] geen winstoogmerk heeft met het houden en fokken van honden, dat zij niet bij de Kamer van Koophandel staat ingeschreven en dat het een klein hondenras, Cavalier King Charles Spaniëls, betreft.

2.4. Appellante stelt dat de overtreding met de thans opgelegde last onder dwangsom niet wordt beëindigd nu er nog steeds sprake is van een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer indien er 10 honden en maximaal 4 nesten per jaar gehouden mogen worden. In dit verband stelt zij dat [partij] wel degelijk inkomsten verwerft met het houden en fokken van honden. Bovendien bevinden zich op het perceel van [partij] 2 binnenhokken en 2 buitenrennen waarin ongeveer 40 tot 50 honden gehouden kunnen worden. Voorts stelt appellante dat [partij] op verschillende websites adverteert en dat de honden geluidhinder veroorzaken.

2.5. Aan de orde is de vraag of het houden van en fokken met 10 Cavalier King Charles Spaniëls in dit geval betekent dat sprake is van een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer. De Afdeling overweegt dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat [partij] geen wezenlijke inkomsten verwerft met het houden van en fokken met 10 honden. Aannemelijk is geworden dat de kosten die verband houden met het houden en fokken van de honden zodanig zijn dat geen inkomsten worden verworven met de behaalde omzet. Daarnaast heeft geen inschrijving bij de Kamer van Koophandel plaatsgevonden en worden er in tegenstelling tot hetgeen appellante stelt op internet geen honden ter verkoop aangeboden. Ook overigens is niet gebleken van een op winst gerichte bedrijfsmatige exploitatie door [partij]. Gelet hierop kan niet worden gesproken van een bedrijfsmatige activiteit en evenmin, mede gelet op het soort door [partij] gehouden honden, van een bedrijvigheid in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was. Het feit dat de huisvesting geschikt is voor het houden van meer dan 10 honden doet daaraan niet af. Ook de stelling van appellante dat het houden van honden geluidoverlast voor de omgeving met zich brengt kan niet tot een ander oordeel leiden aangezien dit niet relevant is voor de vraag of sprake is van een inrichting in de zin van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Het vorenstaande leidt de Afdeling tot de conclusie dat wanneer [partij] aan de last onder dwangsom voldoet niet kan worden gesproken van een inrichting in de zin van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer.

Gelet op het vorenstaande heeft verweerder op goede gronden gesteld dat met de thans bestreden last onder dwangsom de overtreding wordt beëindigd en heeft hij terecht de bestreden last onder dwangsom opgelegd.

2.6. Voor zover appellante stelt dat niet te controleren is hoeveel nesten pups er per jaar geboren worden, overweegt de Afdeling dat verweerder door het uitvoeren van controles kan nagaan hoeveel honden en pups aanwezig zijn op het perceel van [partij].

2.7. Het beroep is ongegrond.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Beekhuis w.g. Van Hardeveld
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2006

312-492.