Uitspraak 200600876/1


Volledige tekst

200600876/1.
Datum uitspraak: 23 augustus 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. 05/436 van de rechtbank Assen van 28 december 2005 in het geding tussen:

appellant

en

de raad van de gemeente Coevorden.

1. Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2004 heeft de raad van de gemeente Coevorden (hierna: de raad) aan appellant € 8.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2002 tot de dag der uitbetaling, aan planschadevergoeding toegekend.

Bij besluit van 8 maart 2005 heeft de raad het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 december 2005, verzonden op 29 december 2005, heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 januari 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 24 februari 2006 heeft de raad van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juli 2006, waar de raad, vertegenwoordigd door J. de Wit, ambtenaar in dienst van de gemeente Coevorden, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Appellant is eigenaar van de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nr. […], ter grootte van 1.102 m2, plaatselijk bekend [locatie 1] te [plaats], gemeente Coevorden. Hij heeft verzocht om vergoeding op de voet van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) van schade, veroorzaakt door na te melden besluiten van 23 april 2002.

2.2. Onder het bestemmingsplan "Erm (1977)", dat door de gemeenteraad van de toenmalige gemeente Sleen op 24 maart 1976 is vastgesteld en door gedeputeerde staten van Drenthe op 17 mei 1977 is goedgekeurd, hadden de gronden, gelegen ten zuiden van het perceel van appellant, de bestemming "Gronden bestemd voor agrarische doeleinden, kategorie AG (agrarisch gebied)". Deze gronden mochten uitsluitend worden gebruikt voor akkerbouw, tuinbouw, veeteelt of enige andere tak van bodemcultuur met de daarbij behorende agrarische bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen, andere bouwwerken en andere werken. De gronden waren tevens bestemd voor de opbouw en/of behoud en herstel van de aan deze gronden eigen landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Bebouwing mocht uitsluitend binnen de op de kaart aangegeven bebouwingsvlakken plaatsvinden. Op de gronden ten zuiden van het perceel van appellant bevond zich geen bebouwingsvlak.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Coevorden (hierna: het college) kon onder dat regime krachtens artikel 15 van de WRO vrijstelling verlenen voor de bouw van hulpgebouwtjes van lichte constructie met een maximale oppervlakte van 25 m2 en melkstallen met een maximale oppervlakte van 50 m2. De hoogte van deze gebouwtjes mocht maximaal 3 meter bedragen.

2.3. Bij besluit van 23 april 2002 heeft het college krachtens artikel 19 van de WRO vrijstelling van de voorschriften van voormeld bestemmingsplan verleend ten behoeve van de oprichting van een tuingereedschapstalling (van circa 4 meter bij 3 meter en een hoogte van 2,5 meter) op het perceel [locatie 2] te [plaats], alsmede voor het gebruik van de desbetreffende gronden als tuingrond, dan wel erf bij de woning.

Bij afzonderlijk besluit van dezelfde dag heeft het voorts krachtens die bepaling vrijstelling van de voorschriften van het bestemmingsplan verleend ten behoeve van de oprichting van een kweekkas (van circa 2 meter bij 1,5 meter) op het perceel [locatie 3] te [plaats], alsmede voor het gebruik van de desbetreffende grondstrook als tuingrond, dan wel erf bij de woning.

Deze besluiten zijn op 24 april 2003 in werking getreden en op 12 mei 2003 in rechte onaantastbaar geworden.

2.4. De raad heeft bij besluit van 8 maart 2005 het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 juni 2004, waarbij hem € 8.000,00 aan planschadevergoeding is toegekend, onder overneming van het desbetreffende advies van de Commissie voor de Rechtsbescherming (hierna: de commissie) van 23 december 2004 ongegrond verklaard. De commissie heeft daarbij een advies van de door de raad geraadpleegde Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ) van september 2003 dat appellant ten gevolge van de vrijstellingsbesluiten in een nadeliger positie is komen te verkeren en dat de waarde van zijn onroerende zaak daardoor is gedaald met € 8.000,00 gevolgd.

2.5. Appellant klaagt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat de SAOZ ten onrechte heeft geadviseerd dat voor het oprichten van een tuingereedschapstalling en een kweekkas geen vrijstelling van het bestemmingsplan nodig is en dat op de ten zuiden van zijn perceel gelegen gronden geen erfafscheiding geplaatst mag worden.

Uit het advies van de SAOZ van september 2003, de toelichting daarop bij brief van 7 oktober 2003, noch de ter zitting bij de rechtbank door de raad overgelegde reactie van de SAOZ van 7 juli 2005 valt af te leiden dat volgens de SAOZ geen vrijstelling nodig is voor het oprichten van dergelijke bouwwerken. Evenmin valt daaruit af te leiden dat de SAOZ er vanuit is gegaan dat geen erfafscheiding op de desbetreffende gronden geplaatst mag worden.

2.6. Appellant betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de SAOZ in de brief van 7 juli 2005 ten onrechte heeft vermeld dat hij de schutting heeft opgericht, terwijl de buren van [locatie 2] en [locatie 3] de schutting op hun gronden hebben geplaatst.

2.6.1. Dit betoog treft evenmin doel. In voormelde brief heeft de SAOZ vermeld dat ten aanzien van het gebruik van de ten zuiden van het perceel van appellant gelegen gronden als tuingrond in het advies van september 2003 reeds rekening is gehouden met de uitzicht ontnemende werking van de schutting. Daaruit volgt dat de SAOZ bij de planvergelijking ervan is uitgegaan dat de schutting kan worden opgericht op de gronden van de buren. In deze brief heeft de SAOZ voorts vermeld dat in dat advies is uiteengezet dat onder het bestemmingsplan het uitzicht reeds kon worden ontnomen door agrarische bebouwing of door het gebruik van de gronden voor kwekerij- of tuinbouwdoeleinden.

Gelet op het vorenstaande, heeft de rechtbank met juistheid in hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd geen grond gevonden voor het oordeel dat de raad terzake niet op het advies van de SAOZ mocht afgaan.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B.F.C. van Rheenen, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Rheenen
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2006

385.