Uitspraak 201002924/2/M1


Volledige tekst

201002924/2/M1.
Datum uitspraak: 6 mei 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Derde Merwedehaven B.V. (hierna: DMH), gevestigd te Terneuzen,
appellante,

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college),
verweerder.

1. Procesverloop

Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 maart 2010, heeft DMH beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit omtrent de goedkeuring van een werkplan voor de verwerking van asbesthoudende afvalstoffen in bijzondere situaties (hierna: het werkplan), als bedoeld in voorschrift 3.35.2 van de bij besluit van 2 april 2002 aan haar krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning voor haar inrichting op het adres Baanhoekweg 92a te Dordrecht.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

2. Overwegingen

2.1. Op 1 oktober 2009 is de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen in werking getreden. Daarbij is onder meer afdeling 8.2.4a aan de Algemene wet bestuursrecht toegevoegd.

Ingevolge het overgangsrecht van artikel III, tweede lid, van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen, blijft op een bezwaar- of beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit dat is ingediend voor het tijdstip waarop afdeling 8.2.4a in werking is getreden, het recht zoals dit gold voor dat tijdstip van toepassing. Het beroepschrift is ingediend bij brief van 21 januari 2010 en moet daarom worden beoordeeld aan de hand van het recht zoals dat sinds 1 oktober 2009 geldt.

Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zoals dat luidt met ingang van 1 oktober 2009, kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.

2.2. DMH heeft op 11 september 2009 het werkplan ingediend en het werkplan bij brief van 21 oktober 2009 aangevuld. DMH heeft in een aan het college gerichte brief van 10 december 2009 herinnerd aan de verplichting om tijdig een besluit te nemen omtrent de goedkeuring van het werkplan. Deze brief kan op dit punt derhalve als een ingebrekestelling worden opgevat. Aangezien het college heeft nagelaten om binnen twee weken alsnog een besluit te nemen omtrent de goedkeuring van het werkplan, is het beroep kennelijk gegrond.

2.3. Het college heeft op 22 januari 2010 alsnog een besluit genomen omtrent de goedkeuring van het werkplan. Gelet hierop bestaat geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:55d van de Awb.

2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit omtrent de goedkeuring van het door Derde Merwedehaven B.V. ingediende werkplan;

III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij Derde Merwedehaven B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan Derde Merwedehaven B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. de Hek, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Sloten w.g. De Hek
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2010

Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht).

- Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan.

- In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd.

- Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd. Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet.

542.